Imágenes de página
PDF
ePub

[ocr errors]

A. AARSEN.

Stooter, braspenning, blank (Nav. I.; bl. 220, 309). Alhoewel het antwoord van W. D. V. geheel voldoende is, mag ik echter B. K.'s aandacht vestigen op het Vaderl. Kabinet van Koophandel, enz. uitgegeven door G. BRENDER A BRANDIS, Amst. 1786, waarin eene Verhandeling over de Vaderl. Munten, maar vooral eene plaat voorkomt, waarop alle de bedoelde Munten bijeen zijn afgebeeld; in den tekst wordt de stooter gezegd later gangbaar te zijn geweest dan de braspenning: van daar zal deze thans minder algemeen zijn. De braspenning schijnt het eerst onder JOHANNES den I van Braband geslagen; de blank ook de twee blanks, in Amsterdam drie groot geheeten, was uit haren aard eene Fransche munt, en werd het eerst onder Koning FILIPS van Valois gemunt. V.D. N.

[ocr errors]

Zonderling Latijnsch Vers. – P. J. Beronicius. — Stooter, braspenning, blank. — I. H. S. laboranti, aut artem crederes defuisse ludenti. schreven in het werk, getiteld: Levensbeschrij Nog vindt men bij AUSONIUS dichtstukjes, ge- ving van eenige voornaame meest Nederlandsche deeltelijk in de Latijnsche, gedeeltelijk in Mannen en Vrouwen. Uit Egte Stukken opgede Grieksche taal, hetzij een Latijnsch en maakt. Te Amsterdam, by PETRUS CONRADI, Grieksch vers elkander afwisselen, hetzij het Te Harlingen, by F. VAN DER PLAATS en Junior. eerste gedeelte van het vers Latijn, het twee- MDCCLXXIV. de Grieksch is of omgekeerd, hetzij Latijnsche en Grieksche woorden zonder orde ondereen gemengd zijn. Zie AUS. Epigr. XXVII, XXXI, XXXIX en Epist. XII. In het vervaardigen van zulke kunststukjes heeft AUSONIUS in later tijd tot navolger gehad DOM. BAUDIUS, die | b. v. boven een' brief aan H. DE GROOT dezen groet zet : Υγῶνι χαίρειν εὖ τε πράττειν Γρωτίῳ Jubet virorum BAUDIUS non infimus. Zie DOMINICI BAUDII Epistolae, caet. Amstel. Typis LUD. ELZEVIRII, 1654, 12°. p. 265 en verder p. 191, 195, 386. BAUDII Poëmata heb ik niet bij de hand. Eindelijk moet hier nog melding gemaakt worden van de zoogenaamde Centones, van welke J. C. SCALIGER in zijne Poëtice, L. I. cap. XLIII, het volgende zegt: » haud absi» miles Parodis Centones: deducitur enim sen>> sus alius ab sensu pristino versuum; hoc >> Parodiam refert; quorum versuum membra >> hinc inde collecta quum assuantur, Rhap» sodiae nomen repraesentant: atque idcirco I. H. S. (Nav. I.; bl. 224, 336; II.; bl. » Centones appellati sunt a centonibus, quibus 42, 103). De uitleggingen, aan dit geheim>> fiunt stragula. Tale apud AUSONIUM poëma zinnig symbolum gegeven, kunnen niet juist >> valde ingeniosum et lepidum, ex frustis Vir- zijn, daar men telken reize het kruis boven » gilianis coagmentatum." Uit deze plaats van de H heeft over het hoofd gezien (*). Naar SCALIGER blijkt reeds dat AUSONIUS ook hier mijn beste weten is de beteekenis: In hoc saniet is achtergebleven. Zijn dichtstuk heet lus, d. i. In dit (het kruis namelijk) is 'theil. Of Cento nuptialis, en wordt ook gevonden in dit zinnebeeld aan de Jezuïten zijn ontstaan BAUDII Amores, p. 160 sqq. Verder zijn mij te danken heeft, durf ik niet beslissen; zeker nog de volgende Centones bekend: DANIELIS is het, dat het ook door niet-Jezuiten wordt HEINSII Cento Virgilianus ad DOMINICUM BAU-gebezigd. Wanneer men de zoogenaamde DIUM conscriptus in BAUDII Amores, p. 77; Strock den straatweg tusschen Hoorn en LAELII CAPILUPI MANTUANI (gest. in 1560) Enkhuizen opwandelt, kan men het boven Cento Virgilianus in foeminas, ald. p. 139;de delen van vele Roomsch-Katholieken, PROBAE FALCONIAE feminae clarissimae Hortinae die toch wel niet alle jongeren van LOYOLA Cento Virgilianus Historiam Veteris et Novi Tes- zullen zijn, aantreffen. (Verg. Leeskabinet voor tamenti complexus (opgedragen aan Keizer HO- 1851, Dl. II, bl. 54). Dat het ook buiten de NORIUS), voorafgegaan van Homerocentra sive Roomsch-Katholieke kerk nog in zwang is, Centones Homerici in quaedam historiae sacrae hebben zij kunnen ontwaren, die in 1851 de capita (die door sommigen aan Keizerin EU- groote tentoonstelling te Londen zijn gaan DOXIA worden toegeschreven), op nieuw uit- bezoeken, waar men dit zinnebeeld op avondgegeven door L. H. TEUCHER, Leipz. 1793. maalsbekers en avondmaalstafelkleeden, voor kl. 8°. Uit het kunststuk van PROBA FALCO- de Anglicaansche kerk bestemd, heeft kunnen NIA dit proefje : aanschouwen. FR.

[blocks in formation]

- De Eenhoorn.

Eenhoornshoornen.

1. H. S.-Napoleon binnen Amsterdam. meenden in bekeering, handel en wandel. | waard te blijven, en ik althans bevele mij Deze regelen zouden geheel overbodig zijn, gaarne daarvoor bij hen aan. N*.*. zoo niet eene verkeerde aanduiding door CONSTANTER op nieuw aanleiding konde geven tot misvattingen; hij zegt namelijk, dat onder de gedachte letters en het kruisteeken nog eene letter, de V, wordt geplaatst; maar dit is geen letter: het zijn de Kruisnagelen, welke, in dien vorm, hetzij aan het kruis of onder de letters worden toegevoegd, en ook alsdan alleen is het, door deze bijvoeging, de banier der Societeit van JEZUS:

IAS.

C. KRAMM.

Napoleon binnen Amsterdam (Nav. I.; bl. 229, 230; II.; 321). Het was mij aangenaam dat SCIOLUS eenig genoegen had in 't geen ik hieromtrent (I.; 229, 230) mededeelde, en ik dank hem voor wat hij daarbij heeft gevoegd. Mij waren de vergissingen, welke door hem vermeld zijn als destijds plaats hebbende gevonden, niet bekend; ook was ik nog slechts een kind van 6 à 7 jaren, toen ik, door den bediende van een' bij mijne ouders ingekwartierden ambtenaar aan een der Ministeriën, den goeden JACQUES,-mij nog even klaar voor den geest als MARLI, de oppasser van den voornoemden, vroeger bij ons inwonenden Kapitein, en, even als deze, mijn vriend,-tot op den wal van 't ouderlijk huis op de Heerengracht geleid werd om den Keizer toch goed te kunnen zien. Overigens doelde mijn antwoord ook meer op de rust, welke de monarch voor 't oog der menschen vertoonde, of die hij althans in hun omgeving hebben kon, dan op zijn inwendig gemoedsbestaan. Even als bij dien watertogt, herinner ik mij NAPOLEON ook nog gezien te hebben bij zijn doortrekken door de Kalverstraat, zoo eenvoudig gekleed als hij was en gezeten op een wit paard, met zijn' luisterrijken staf en langen stoet van militairen uit alle wapenen, van welke vooral die menigte roode lansiers (evenwel slechts een gedeelte van hun' onafzienbaren trein, die, uit aanmerking van den lossen grond van Amsterdam, verzocht was geworden buiten de stad om te mogen rijden) mij immer is bijgebleven; en bij zijn bezoek van Felix Meritis, waar 't, terwijl ik rustig op een' bovenkamer bij ouderlijke vrienden gezeten was, op mijn kinderlijk gemoed een' smartelijken indruk maakte, dat de Fransche huzaren zoo doelloos en onbarmhartig op de menigte, zelfs aan den waterkant, injoegen. Zoo waren er goeden en kwaden onder de Franschen, gelijk overal onder de menschen. Welligt zijn aan SCIOLUS, of andere begunstigers, nog wel meer bijzonderheden van dat bezoek, door NAPOLEON aan de derde stad zijns rijks gegeven, of betrekkelijk die tijden, bekend, die waardig zouden zijn door DE NAVORSCHER in 't geheugen be

De Eenhoorn (Nav. I.; bl. 252, 368; II.; bl. 43, 104, 105, 132, 166, 195, 226). Bij al 't geen reeds over dit beest is te berde gebragt, voege men nog dat ANTIGONUS CARYSTIUS er van zegt, in zijn Histor. Parad. Synagoge: μονοκέρατα δὲ καὶ μώνυχα οἷον τὸν Ἰνδικὸν ὄνον (LXXII edit. MEURS.) J. M.

Eenhoornshoornen van de St. Maria-kerk te Utrecht (Nav. II.; bl. 94, 105). De drie Eenhoornshoornen, weleer in de St. Maria kerk te Utrecht bewaard, behoorden tot die wereldberoemde reliquiën, op welker in het bezit verkrijging, hetzij door goud of door geweld, zoovele vorsten hebben gevlamd.

Deze hoornen waren van een hooge oudheid en zijn waarschijnlijk door Keizer HENDRIK IV tot buit gemaakt in een zijner veelvuldige oorlogen, die hij, zelfs tegen Paus GREGORIUS VII, heeft gevoerd, toen hij in zijnen Kanselier GUIBERT, Bisschop van Ravenne, een tegen-paus benoemde, onder den naam van CLEMENS III. In den jare 1076 trok hij, vergezeld van KONRADUS XXII, Bisschop van Utrecht, naar Italië om de oproerige Milaneezen tot onderwerping te dwingen; met opzet of bij ongeluk werd aldaar een schoone Maria-kerk verbrand, voor welk misdrijf KONRADUS, of, zoo als anderen willen, HENDRIK mogelijk beide personen de gelofte deden om tot verzoening der Heilige Maagd een nieuw kerkgebouw van denzelfden vorm te stichten in Utrecht, dat ook in 1082 aangevangen werd en in 1088 voltooid; terwijl de Keizer bovendien aldaar zijne offerhande bragt, de drie hoornen namelijk, welke tot kandelaren op het altaar bestemd werden.

[ocr errors]

In het Utrechtsche Bisdom, (8°. editie I.; bl. 231) zeggen VAN HEUSSEN en VAN RYN het volgende: Daar zijn noch tegenwoordig drie hoornen, ieder van een Eenhoren, dewelke daar zedert eenige eeuwen met verwonderinge gezien zijn geweest, en waar op deze Latijnsche versjes al van ouds zijn gemaakt: Jam templum MARIAE, Caesareum decus,

[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]

Hoc primùm decorat coetus honestior,

Terna & cornua dein Monocerotis.

De Deken LAMBERTUS VAN DEN BURGH, verklaarde (ten jare 1588) dat deze hoornen eene vereering waren van HENRICUS IV. en dat ze van hem aan het Kapittel geschonken waren tot vermeerdering van Godts eer, tot aanqueeking van den goddelijken dienst: en op dat Godt zijne ziel en de zielen van zijne vrienden genadig zoude zijn. De Spanjaarden, de Fransen, de Gelderschen hebben 'er dikwils gading in gehad, en dezelven alomme opgezogt. Doch zy worden noch tegenwoor

Eenhoornshoornen. De Ana's. Schoot- en Steekvrijheid. dig, als een deftig gedenkteken der oudheit, te Utrecht bewaart".

Het lot dezer hoornen is meermalen zeer ruchtbaar geweest; onder anderen is HERMANUS LETHMAAT, Deken van St.Marie (A°.1523) › in de ly geraakt om den Hartog van Gelderland. Deeze, die een goede somme gelds van de Utregtenaaren moest hebben, had het oog op de drie berugte Eenhoorns van de Mariaaskerke, dewelke tot kandelaaren van 't hoog altaar gebruikt wierden. Hy wist den Deken LETHMAAT door luiden daar toe geschikt zoo wel te beleezen, dat dezelve hem een der drie hoornen, buiten weeten van de Koninginne MARIA en van zijne Medekanonniken, heeft gezonden. Daar op is hy op Vredeland gezet, en niet los gelaaten, als onder toezegginge van zijn uyterste beste te doen, om den gemelden eenhoorn binnen de twee naastkomende maanden wederom te krijgen". VAN HEUSSEN en VAN RYN, Batavia Sacra, 8°. ed. II.; bl.655.

[ocr errors]

Dat aan den eisch is voldaan en de hoorn weder op zijne plaats nevens de twee andere is gevoegd, blijkt uit het volgende, bij den Utrechtschen BOR: » Den 3 July (1586) werde de Deken van sinte Marien kercke 't Uitrecht, genaemt Heere LAMBERT VANDER BORCH ghegijselt ten huyse van PIETER VOS, ende alle d'ander Capitularen in sekere andere huysinge en herberghe onder sinte Meertens toorn, ende dat om te voorschijn te brengen de drie Eenhoorens, die daer plachten bewaert te wesen, en op de principale hoogtijden getoont te werden oft daer voor op te brengen 40,000 gulden, dan zijn de selve drie Eenhoorens namaels wederom binnen Uitrecht gekomen, alwaer ik de selve noch binnen twee Jaren ghesien hebbe". BOR, Nederl. Oorl., fol. 724. De nabijheid van den Graaf van Leicester in Utrecht had toen waarschijnlijk de vrees doen ontstaan voor het onherstelbaar verlies dezer beroemde voorwerpen en welligt heeft de gemelde daad aanleiding gegeven dat hij, naderhand, er zijnen blik van heeft moeten afwenden.

Bij de bezetting van Utrecht door de Franschen in de jaren 1672 en 1673 werden alle mogelijke pogingen gedaan om de Eenhoornen in handen te krijgen,iets dat hun echter mislukte. Beter zijn de Franschen en hunne handlangers onder den Keizerlijken scepter geslaagd, door het in 1810 geheel afgeschaft worden van de Kapittels, welker goederen aan de Fransche kroon getrokken werden. Het behoeft wel geen betoog dat de vervoerbare merkwaardigheden werden ingepakt en met zoovele andere schatten naar het groote magazijn te Parijs overgebragt, waar de genoemde reliquiën nu wel voor goed zoo zullen zijn verdonkeremaand, dat zij voor Utrecht onherroepelijk verloren zijn te achten.

C. KRAMM.

[ocr errors]
[blocks in formation]

Pieter en Paulus Potter-· De Ana's (Nav. I.; bl. 283; II.; bl. 73). DINON kan, dunkt mij, niet beter doen dan deze werken te raadplegen: Le livret des Ana, essai de catalogue manuel par E(RNST) H(ERMANN) L(UDEWIG). Dresde, 1837. Supplement, 1839, 8°. en Bibliographie des ouvrages publiés sous le nom d'Ana; — par P. NAMUR. Bruxelles, 1839, 8°. J. C. D.

Schoot- en Steekvrijheid (Nav. I.; bl. 287; II.; bl. 115, 167, 322). In den Zak der Konsten. Uit het Italiaans, Francois en Duyts vergadert, met veel schoone remedien en medicynen die geprobeerd zijn. Zeer profytelyk voor de Jonge lieden. Amst. (zonder jaartal) vond ik letterlijk het volgende eenvoudige middel om steekvrij te zijn:

» Dat U geen zwaard en schade. Zo leezet deze woorden:

Panta ta grammata, acrima acrismus”.

[ocr errors]

Pieter en Paulus Potter (Nav. I.; bl. 321; II.; bl. 201, 202, 289). Noodzakelijk moet in DE NAVORSCHER nog een woord over dit artikel worden bijgevoegd om misvattingen te verhoeden; immers de titel door V. D. N. II.; bl. 289, aan het hoofd er van gesteld, is waarschijnlijk eene vergissing, want de vraag en ook het antwoord, zoo als ik het gegeven heb, moeten slaan op de Blijde inkomste van de Engelsche Koningin HENRIËTTE MARIA (20 Mei 1642), en hebben dus niets gemeens met den intogt van MARIA DE MEDICIS; anders toch zou de laatstgemelde tweemalen worden aangeteekend voor de geschiedenis van Amsterdam.

Om de gelijkheid van deze twee verschillende prenten aan te toonen, heb ik, in het voorbijgaan, veel over de laatstgenoemde Vorstin gesproken, en herhaal, dat de door mij bedoelde prent de Cavalcade tot eere van HENRIËTTE MARIA is, welke bij VERSTOLK VAN SOELEN, met nog eenige tot die feesten behoorende, voor f 170 is verkocht, en dat alzoo die plaat geheel ongeschikt is om in het gedachte werk te worden geplaatst, waarom ik betwijfel of die prent door V. D. N. bedoeld, wel dezelfde is als de mijne, welke circa een palm meer hoogte heeft dan de Groote Cavalcade, vervaardigd voor de Blyde inkomste enz. van MARIA DE MEDICIS. C. KRAMM.

Soutenelle (Nav. I.; bl. 347; II.; bl. 233, 234, 324). Het Cruydt-Boeck van REMBERTUS DODONAEUS (Leyden 1608, in fol.) bl. 704 b. beschrijft ons de gedaante, de groeiplaats en de kracht van de Zeewinde of Sautenelle. Hare naam is in 't Hollandsch Sodenelle of Zeewinde; in 't Latijn Convolvulus marinus (ook wel Zeekool en Brassica marina genaamd), in 't Fransch heet zij Chou de mer en in 't Spaansch Soldanella of Verça Marina.

[merged small][ocr errors][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small]

verdonkeremaand, dat zij voor Utrecht vnherroepelijk verloren zijn te achten.

C. KRAMM.

Transch

heet zij Chou de mer en in 't Spaansch Soldanella of Verça Marina.

« AnteriorContinuar »