Imágenes de página
PDF
ePub
[blocks in formation]

Spreekwoorden. W. J. Snethlage. — Raadsel. zijnen naam ontleend aan dien van den Leyd

schen DEUVECATER.

.. ELSEVIER.

Verzamelingen van Spreekwoorden (Nav.II.;bl. 28. ; III. ; bl. 22). De ghemeene Duytsche Spreekwoorden Adagia oft Proverbia ghenoemt; Campen 1550, zijn op de boekverkooping van F. WATER voor f 16 verkocht en naar Engeland gezonden. Op die veiling vond men niet Les Proverbes Anciens, Flamengs etc. par Mr. FRANÇOIS GOETHALS, Anvers 1568, doch wel s. ANDRIESSOON Duytsche Adagia oft Spreeckwoorden. Thantw. 1550, klein 8°., welke toen in handen kwamen van Mr. w. C. ACKERSDYCK, die het werk nog wel zal bezitten.

[ocr errors]

ELSEVIER.

Wilhelmus Johannes Snethlage (Bijblad, bl. xii). Ik neem de vrijheid het Bestuur van DE NAVORSCHER Opmerkzaam te maken op eene fout, voorkomende in het Bijblad, bl. xii, waar W. J. SNETHLAGE gezegd wordt Predikant te Dordrecht geweest te zijn, A°. 1731, Prof. te Deventer in 1726. Dit strijdt geheel met hetgeen BRANS in zijn Kerk. Register van ZuidHolland meldt, waar w. J. SNETHLAGE wordt gezegd als Prop. gekomen te zijn in 1728 te Schipluiden, in 1731 te Dordrecht en in 1741 aldaar overleden te zijn. Hoe kan hij dan in 1726 Prof. te Deventer geweest zijn?

[ocr errors]

SCHOTEL meldt hier ook niets van in het Kerkelijk Dordrecht, II.; bl. 332-338, maar zegt integendeel: » hij was geen geleerde." E. A. P. [E. A. P. heeft gelijk: er had moeten staan: proponent.]

Raadsel op Ireland" (Bijblad, bl. xiii). Dit raadsel heb ik vóórlang gevonden op den muur van DE GROOT'S kamer te Loevestein. Wie of het daarop geschreven mag hebben? A. & A.

Comansgilde (Nav. I.; bl. 347; II.; bl. 230, 231). Het volgende kwam ons ter inzending niet ongeschikt voor: » Lorsque l'organisation des métiers eut acquis tout son développement, vers la fin du XIIIe siècle, la haute bourgeoisie forma, par opposition aux gens des métiers, une confrérie (gilde) ou corporation propre, dont les membres portent par excellence le nom de poorters, et en quelques endroits celui de Comans, Comannen, expression dont l'étymologie est contestée. Ils étaient portés sur des régistres particuliers, tels qu'il en existe encore parmi les archives municipales d'Audenarde et de Gand, continués depuis le treizième jusqu'au seizième siècle. Ces régistres portent le titre de Comannenboeck et plus tard celui de Poorters-guldenboeck. On regarde communément l'expression Comansghulde comme identique avec celle de Koopmans-gilde, confrérie des négocians." (Zie: Histoire de la Flandre et de ses institutions

L.

Comansgilde. - de Valois'. Santhorst.-I. H.S. | civiles et politiques, jusqu'à l'année 1305, par A. WARNKOENIG, traduite de l'allemand, avec corrections et additions de l'auteur, par Aa. e. gheldolf. Tome II. Bruxelles, M. HAYEZ, Imprimeur de l'Académie, 1836, page 238 et 239, et les Notes 1 et 2, waaruit het bovenstaande, aanmerkelijk verkort, is overgenomen.

[blocks in formation]

1. H. S. (Bijblad, bl. ii, iii). Ik heb voor mij twee kwitantiën, afgegeven in 1598 en 1602, op welke dit teeken op eene bijzondere wijze voorkomt. De eerste kwitantie is afgegeven door zuster VICENTYNE BONNET, moeder van de Graauwzusters binnen Brugge, en en de tweede door zuster JAKEMIJNKE WIJS, moeder onweerdig van het Graauwzusterhuis in den ouden zak. Beide moeders zeggen, dat zij t'oirkonde der waarheidt haar handteeken onder de kwitantie gesteld hebben, 't welk op de volgende wijs is geschied:

[blocks in formation]

Trekbrief met de Kroon. · Zonderling Latijnsch vers.

IJzeren Kooijen. IJzeren Kooijen (Nav. I.; bl. 21, 44, 75, 135,164,198; II.; bl.30,97,157). Speelt mijn geheugen mij geen parten, dan heb ik van ALEXANDER gelezen, dat hij zijn' veldheer CALLISTHENES, na hem eerst gruwzaam verminkt te hebben, in eene ijzeren kooi het leger achterna deed voeren. V. D. L.

[Ten onregte mistrouwt v.D. L. zijn geheugen. Het is waar: KALLISTHENES, met HERMOLAÜS en velen op ALEXANDER ontevredenen, tegen dien Koning zaamgezworen, werd zóólang, alhoewel verminkt, in eene ijzeren kooi het leger nagevoerd, tot men door gif aan zijne martelingen perk stelde.]

[merged small][ocr errors]

De woorden staan mij voor den geest, maar ik weet ze niet te huis te brengen. Overigens neem ik de vrijheid hem te doen opmerken, dat het zingen met de ster, de trekbrief, de koningskaarsjes, de bonekoek en 't kaarsjespringen, alles tot denzelfden cyclus behoort. Bij 't lezen van zijne vraag stelde ik over dat alles mijne herinneringen op 't papier; maar mijn opstel werd te groot voor de NAVORSCHER (*), en aaneenschakeling van drukten verhinderde mij om op de enkele vragen behoorlijk te antwoorden. Welligt geef ik 't een en ander ter plaatsing in eenig maandwerk. Kan ik er hem genoegen mede doen, dan heb ik een exemplaar van Trekbrief en Kroon ten beste.

SCHULTZ JACOBI,

Predikant te Rotterdam.

Versus Retrogradi, recurrentes of reciproci; Protei; Serpentini; Versus Concordantes; Centones; Versus echici of echoici; correlativi; leonini of aequivoci (vgl. Bijblad, bl. xvii). Nog iets betrekkelijk Latijnsche verzen. Van de verschillende soorten van versus retrogradi (zie Nav. I.; bl. 122, 174, 175, 205, 263, 278) vindt men nog voorbeelden bij SCALIGER, Poëtice, 1. II. (Hyle) c. 30 en 42, en in het Woordenboek van FACCIOLATUS op de woorden Reciprocus en Recurro, waar ook opgegeven wordt dat de verzen Laus tua, enz. (Nav. I.; bl. 263) vervaardigd zijn door FRANCISCUS PHILELPHUS en op Paus PIUS II slaan. Bij het in DE NAVORSCHER I.; bl. 357 en 358 medegedeelde behoort het volgende, uit SCALIGER, 1. l. II. 30 genomen : » nos versum unum » commenti sumus, quem Proteum nominavi» mus: cuius verba toties sedes commutare ⚫ queunt, ut innumeras pene facies ostendant: Perfide sperasti divos te fallere PROTEU."

[blocks in formation]

De berekening laat ik aan anderen over. Een kunstig carmen serpentinum (zie Nav. II.; bl. 65) komt voor bij MARTIALIS IX. 98:

Rumpitur invidia quidam, carissime IULI,

Quod me Roma legit; rumpitur invidia.
Rumpitur invidia, caet.

Verzen in den smaak van het grafschrift op Mr. JOAN BEETS (zie Nav. II.; bl.26; III.; bl. 12) heeten volgens SCALIGER, II. 30 (alwaar ook Et canis, caet. gevonden wordt) concordantes en zijn eene species sane plebeia. Op bl. ii van Nav. Bijbl. had men ten opzigte der Centones Virgiliani nog kunnen verwijzen dat in FABRIC. Bibl. Graeca cur. HARLES. I. naar FABRICII Bibl. Lat. I. 382 en opgeven 553 en X. 730 de vraag behandeld wordt of de Homerocentra aan EUDOXIA (EUDOCIA), dochter van den wijsgeer LEONTIUS en gemalin van THEODOSIUS II, of aan EUDOCIA MACREMBOLITISSA, achtereenvolgens gemalin van CONSTANTINUS DUCAS en ROMANUS DIOGENES, toegekend. Na de reeds behandelde versof wel aan geene van beide moeten worden soorten komen hier nog in aanmerking de derheid de leonini, of, zoo als men ze volgens versus echici of echoici, de correlativi en inzonSCALIGER II. 29 ook wel noemde, aequivoci. Echoici zijn zulke verzen, in welke op het einde eene of meer lettergrepen met even zoo vele voorafgaande in klank overeenstemmen en deze als eene echo beantwoorden. SCALIGER geeft ons onder andere deze voorbeelden: Femina dira viri nex est et terribilis lis. Quisnam clamor? amor; quisnam furor? uror, en, van zijn eigen maaksel: Quidnam significat SCALIGER? Aliger. Alatum podagrae mancipium est? pium est. Men vergelijke ook FACCIOLATUS i.v. Echoicus. Wat versus corre

lativi zijn, leert men het best uit dit voorbeeld, insgelijks bij SCALIGER, II. 30:

Pastor, arator, eques, pavi, colui, superavi,

Capras, rus, hostes, fronde, ligone, manu. Leonini zijn hexameters en pentameters, waarin de twee eindlettergrepen van het tweede lid op die van het cerste lid rijmen. OVID. Metam. II. 398: colligit amentes et adhuc terrore paventes. TIBULL. I. 4: oscula; pugnabit, sed tamen apta dabit. III. 3: TAENARE, sive tuis, sive, CARYSTE, tuis. Meer voorbeelden uit VIRGILIUS, OVIDIUS, PROPERTIUS, SILIUS ITAL. treft men aan bij voSSIUS Lat.Prosod. in usum Schol. Holl. ac West-Fris. (L.B.1827)p. 244 et 247, in het Woordenboek van FACCIOLATUS op Leoninus en bij de schrijvers aangehaald door VANSANTEN OP TERENTIANUS MAURUS, p.217.SCALIGER zegt dat hij niet weet van waar de naam leoninus zijn' oorsprong heeft. Het schijnt wel dat het vers dus genoemd is naar een' LEO, doch naar welken is onzeker. Het komt VAN SANTEN, t. a. p., bl. 216, het waarschijnlijkst voor, dat men den5

Huwelijk van Frank van Borselen met Jacoba van Beijeren. — Napoleon te Amsterdam. Napoleon te Delft. ken moet aan dien LEO, die op het einde der stilte zóó goed had gehad, dat hij zijne straf vijfde eeuw bloeide, een vriend was van SIDO- wel zes maanden had willen dragen. S. J. NIUS APOLLINARIS, eene hooge waardigheid bekleedde bij den Gothischen Koning ALARIK en voor den eersten dichter zijner eeuw gehouden werd. Deze zou het eerst opzettelijk zoodanige verzen in zijne gedichten gebragt hebben, terwijl zij bij de Ouden slechts als toevallig ontstaan moeten beschouwd worden. J. C. D.

Huwelijk van Frank van Borselen met Jacoba van Beijeren (Nav. I.; bl. 186, 240). Eere aan het Bestuur te St. Maartensdijk, dat het gemeentehuis aldaar weet te versieren met voorwerpen van geschiedkundige waarde, welke elders vaak, door onkunde en onverschilligheid, verwaarloosd en vernietigd worden (zie III.; bl. 2.).

Aangaande FRANK VAN BORSELEN en JACOBA VAN BEIJEREN lees ik, dat het huwelijk dezer vorstelijke personen openlijk in de kerk te St. Maartensdijk, op het eiland Tholen, werd voltrokken in 1434. Zie J. P. AREND, Vaderl. Geschied., D. II., 2de st., bl. 522; REIJGERSBERGH, Kron. van Zeeland, II.; bl. 202; VAN WIJN OP WAGENAAR, 3de st., bl. 101.

Maar zoude het uit een Trouwboek te St. Maartensdijk, of door iemand der HH. Navorschers aan het licht kunnen gebragt worden, op welken dag in 1434 dit aanzienlijk paar aldaar in den echt trad?

P. FRET.

Napoleon te Delft (vgl. Bijblad bl. iii, xi). Op bl. iii van het Bijblad van DE NAVORSCHER worden allen, die zich iets herinneren van het bezoek van NAPOLEON in ons vaderland, kort na onze inlijving in Frankrijk, ten jare 1811, uitgenoodigd om zulks mede te deelen. Daarom wil ik gaarne ter neder schrijven, wat ik mij van dat bezoek te Delft herinner.

Prachtig en grootsch en fraai beschilderd waren de eerebogen, op eenigen afstand buiten de Haagsche en Rotterdamsche poorten opgerigt; in mijne verbeelding zie ik ze nog, die trotsche gevaarten, met hunne N's en arenden daarop.

De Keizer kwam en werd ontvangen door Maire, Adjunct-Maire en de overige Leden der Regering aan een dier eerepoorten. Hij nam vervolgens met de Keizerin, die eenigen tijd later aankwam, terwijl hij steeds door zijnen Mameluk, ROUSTAN, vergezeld werd, zijnen intrek in het gebouw van de Fundatie der Vrouwe VAN RENSWOUDE, dat men ten gevolge der tiërcering had moeten ontruimen, ten einde de beide overige Fundatiën, te 's Hage en Utrecht, uit de verminderde fondsen in stand te kunnen houden. (In 1814 werd dit gebouw, door de Regering van Delft aangekocht, aan het Rijk, geschonken en voor de Artillerie- en Genieschool ingerigt. Thans is er de Akademie voor Burgerlijke Ingenieurs en Kweekelingen voor den Handel in gevestigd.)

Men zegt dat de Keizer in dit gebouw een zeer eenvoudig middagmaal gebruikt heeft, dat voornamelijk uit eijeren bestond.

Mr. J. VAN DER LELY, van Oudewater, later Wapenkoning van het Rijk der Nederlanden toen zonder middel van bestaan had eene vlag, met het opschrift: NAPOLEONI UNICO, uit zijne woning gehangen, en reed op een wit paard als een dolleman door de stad.

De lijfwacht des Keizers was vóór en aan de overzijde van bovengenoemd gebouw, op het Oude Delft geschaard. Er bevonden zich vele Hollanders onder de roode lansiers van de Garde.

Napoleon te Amsterdam (Nav. I.; bl. 229; II.; bl. 321; Bijblad bl. iii). Tijdens zijn verblijf te Amsterdam bezocht NAPOLEON het Trippenhuis. Van daar terugkeerende reed hij juist de Halsteeg in, toen de vuilnisman daar bezig was zijn werk te verrigten. Met het geroep van de Keizer! de Keizer!" wilde de een en ander hem aansporen om dóór te rijden en ruim baan te maken. Maar de vuilnisman stoorde zich daaraan weinig, en vroeg eenvoudig of er een Doctorskoets was? Zoo neen, dan moest de koets zoo lang wachten, tot hij de halve straat zou hebben bediend, en de Pieter-Jacob-Dwarsstraat kon inrijden. Intusschen haastte de man zich wat hij kon, liep zichzelven driemaal omver, en de Keizer NAPOLEON nam de Rijksmagazijnen in oogenkon tegen wil en dank stil staan, en wach-schouw. Aan den ingang van het groote Maop een vuilniskar. Van die omstandigheid was ik toevallig als kind ooggetuige. Later vertelde men, dat de vuilnisman op het stadhuis was ontboden om zich te verantwoorden, dat hij zich werkelijk had verantwoord met zijne instructie, waarin hem alleen geoorloofd was voor een Doctorskoets uit te halen (zeer natuurlijk: wie wist er van een' Keizer toen hij die aanstelling kreeg?); dat hij evenwel, om des Keizers wil, met de zoogenaamde zes weken was gestraft; maar het intusschen van onderscheidene kanten en in

ten

gazijn op de Geer, stonden twee prachtig gebeeldhouwde, indien wij ons wel herinneren, 24 ponders. Deze waren een geschenk geweest van de Regering der vrije stad Lubeck aan de Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden, en met allerlei sieraden uitgebeiteld. Zij gaan in plaat uit. NAPOLEON, deze stukken ziende, beval dadelijk (*) dat ze naar het leger moesten vervoerd worden,

(*) Men zegt dat hij, de hand op een stuk leggende, uitriep: „, c'est à moi!"

[ocr errors]

-

I. H. S. Het Geslacht de Moor. — Grunsfoort. — C. Meeuse. - De Fransche slag.-Huwelijk op 't schavot.

-

[blocks in formation]

Die van de Gerechte deser stede hebben goet gevonden ende geordonneert dat het glas by JAN CORNELIS LEENSVELT in de Hogelantse Kercke doen stellen (!), hebbende een brandende hert, met deze letters I. H. S. en verder dese devyse:

Laet ons by Jesum Christum blyven,
Al ist dat die geleerden kyven:

op Maendage naest comende sal worden wt-
genomen ende de voors. LEENSVELT thuys
gesonden, en dat by provisie die open plaetse
met wit glas sal worden toegestopt.

Gedaen den xvij Nov. XVI en zes en twintig."

[ocr errors]

ELSEVIER.

Portret eens onbekenden; Het Geslacht de Moor (Bijblad, bl. xix). Later vond ik een ander wapen van DE MOOR op de Wapenkaart achter de Kronyk van SMALLEGANGE, die ik bij mijn vorige stuk niet bij de hand had; welk wapen mij voorkomt meer vertrouwen te verdienen, dan het eerst door mij opgegevene, dat in een boek met geteekende wapens ge-. vonden wordt, waarop men niet altijd met zekerheid kan afgaan. Ik voeg hierbij drie wapens van DE MOOR, welke, zoo ze al niet mogen dienen tot opheldering van het bewuste portret, mogelijk aan de Navorschers een hulpmiddel zullen verstrekken tot opsporing van meerdere bijzonderheden omtrent een geslacht, waaronder zich vele beroemde personen bevonden, en waarvan niet veel bekend schijnt.

Behoorde b. v. de schilder KAREL DE MOOr, die op den 25sten Febr. 1656 te Leyden geboren werd, tot deze familie? C. K.

No. 2. Op schild van goud, een balk van keel, met drie Morenhoofden, gebonden met zilver, twee boven en een onder.

No. 3. Op schild van sabel, zes St. Jacobs-schelpen van zilver, 3, 2 en 1.

Nos. 2 en 3 zijn volgens de Wapenkaart achter de Kronyk van SMALLEGANGE.]

Het Kasteel Grunsfoort (Nav. II.; bl. 181, 182, 261, 323, 354). Wie over 't Huis Grunsfoort als versterkten burg, als vorstelijk jagtslot, als leenroerig en open huis en als bijzonder eigendom een belangrijk en wel geschreven stuk wil vinden, raadplege de Geldersche VolksAlmanak voor het jaar 1853, alwaar de Heer P. NIJHOFF aan FARMERSON's begeerte naar inlichting kan gerekend worden te hebben voldaan. Het loopt van bl. 108-138.

Christiaan Meese; Christiaan Meeuse (Bijblad bl. xxii). Zonder eenig narigt te kunnen geven aangaande dezen regtsgeleerde, wil ik evenwel vragen: Is het niet gewaagd en gezocht (zie III.; bl. 7) om eenen MEESE uit het begin der XVIIde eeuw te willen vinden in den welbekenden Zeeuw en braven Christen-Leeraar CHRISTIAAN MEEUSE, geboren te Vere, den 16den Febr. 1764, en overleden op den Hoek, den 1sten September 1838? Zeker is het dus, dat deze de bedoelde regtsgeleerde niet was. En als men het leven van C. MEEUSE, door hem zelven beschreven, nagaat, waarin MEEUSE van zijnen vader GIDEON KORNELISZ. en van zijnen grootvader KORNELIS TEUNISSE spreekt als van eenvoudige visschers en loodsen, hetzelfde beroep, dat ook onze CHRISTIAAN MEEUSE uitoefende, totdat hij in 1803 geroepen werd om een visscher van menschen te worden, dan houdt men het aldra voor even zeker, dat CHRISTIAAN MEEUSE ook geen afstammeling van den regtsgeleerden CHRISTIANUS MEESE zal geweest zijn.

P. FRET.

Spreekwijzen. De Fransche slag. Noch het antwoord van VAN DALE, noch dat van F. R., op de vraag, I.; bl. 347 (zie Nav. II.; bl. 233 en Bijblad, bl. v) kan mij regt voldoen. Ik zou denken, dat de Fransche slag te huis behoorde bij koetsiers, die met vier paarden rijdende, op eene bijzondere wijze met hunne zweep wisten te klappen en hunne voorste paarden te raken. Misschien was die kunst van een' of anderen Franschen koetsier geleerd, doch niet in den, door VAN DALE bedoelden tijd, want lang voor dien tijd heb ik van Franschen

[De wapens, door C. K. voor ons afgemaald, zijn slag hooren spreken en dien zien uitoefenen op een vierspan, dat dan zoo veel te vlugger (Franscher, zoo men wil) ging loopen.

te beschrijven als volgt:

No. 1. d'Or, à tête de Maure, tortillée d'argent.
No. 2. d'Or, à la fasce de gueules, accompagnée de
trois têtes de Maure, tortillées d'argent (posées 2 et 1).
No. 3. De sable, à six coquilles d'argent, posées 3,

[blocks in formation]

M. J. Z.

Doodstraf door trouwbelofte voorkomen (Nav. I.; bl. 348; II. ; bl. 238-240). In een oud en wonderlijk geschrift, betiteld: The interesting

[ocr errors]

Huwelijk op 't schavol. Narrative of the Life of OULANDAH EQUIANO, or GUSTAVUS VASSA, the African, written by himself, en te Londen bij inteekening in 1789 uitgegeven, lees ik het volgende:

Bijzondere Geheugeniskracht. — Zach. Janse. — Verbodschrift tegen de Jesuieten. ven. Hij beschreef ze daarop allen, met bijvoeging van hetgeen er op te lezen stond, doch in eene omgekeerde orde, zoodat hij eerst noemde hetgeen hij het laatste gezien had enz. opdat het gezelschap langs denzelfden weg terugkeerende, zich des te ligter zou kunnen overtuigen dat hij niet gemist had, en men bevond met der daad tot elks hoogste verwondering, op den teruggang, geenen misslag in zijne opgaven, voor zoo ver men in staat was zich die te herinneren.

Terwijl wij (in 1784) hier (te Nieuw York) lagen, viel er eene gebeurtenis voor, die mij allervreemdst toescheen. Op een mooien dag zou er een boosdoener worden opgehangen, doch met de voorwaarde dat, zoo eenige vrouw, met niets aan dan haar hemd, den man onder de galg trouwen wilde, zijn leven gespaard zou blijven. Dit buitengewone voorregt werd ingeroepen; eene vrouw deed zich voor en de huwelijksplegtigheid werd voltrokken." Ald. Vol. II, p. 224. WRIGHT in de NOTES AND QUERIES, Vol. VII, p. 84.

R.

Bijzondere Geheugeniskracht (Nav. I.; bl. 350; II.; bl. 262, 324; Bijblad bl. vii) van Grotius. Als eene bijzonderheid omtrent het geheugen van HUGO DE GROOT vindt men in de Letteroefeningen, Mengelwerk 1809 bl. 39-41, hoe deze beroemde landgenoot op zekeren tijd volgens het bevel der Staten van Holland, eenige krijgsbenden gemonsterd hebbende, niet alleen terstond daarna al de krijgsknechten, welke hij nooit te voren gezien had, van wezen kende, maar hen ook zonder te haperen allen bij name kon noemen.

Een ander niet minder opmerkelijk staaltje van dezelfde hoedanigheid is het volgende: Als DE GROOT in den jare 1645, op zijne reis uit Frankrijk naar Zweden door Holland, te Amsterdam was gekomen, om zich van daar naar Hamburg te begeven, werd hij in de eerstgemelde stad niet alleen door Burgemeesteren plegtig verwelkomd en van stads wege ter maaltijd onthaald, terwijl zij ook het schip tot zijn overtogt lieten bestellen, maar hij werd ook door hen op den morgen van zijn vertrek statelijk uitgeleid, gaande tusschen hen van den Dam te voet langs het Water naar de Nieuwe Stads-Herberg aan het Y. Terwijl zij hier eene pooze bij hem vertoefden, alzoo zijn reistuig nog niet was aangekomen, merkte GROTIUS iets op wegens het opschrift van zeker uithangbord, dat hij op het Water gezien en hetwelk zijne oplettendheid bijzonder getrokken had. Een van het achtbaar gezelschap betuigde hierop zijne verwondering dáárover, dat hij, schoon onder de wandeling in aanhoudend en ernstig gesprek gewikkeld, nog acht geslagen had op een uithangbord en onthouden wat daarop te lezen stond. DE GROOT gaf hierop te kennen, dat er niet één zulk een bord op den ganschen weg was, hetwelk hij niet gade geslagen, en waarvan hij het opschrift niet gelezen had, en dat hij ze allen achter elkander zou kunnen opnoemen. Dit scheen naauwelijks geloofbaar; men verzocht hem daarvan eenig nader bewijs te ge

J. SCHREUder.

Gedenksteen voor Zacharias Janse te Middelburg (Bijblad, bl. xii). HH. Bestuurderen van DE NAVORSCHER om verschooning vragende, als hen onwillekeurig op een dwaalweg gebragt hebbende, zoo verzoek ik hen in het eerstvolgend Bijblad te vermelden dat de gedenksteen voor JANSE niet te Vlissingen maar te Middelburg in een der buitenzijmuren van de Groote Kerk is geplaatst.

LUDOLPH, te Vlissingen.

Verbodschrift tegen de Jezuieten (Nav. I.; bl. 380; II.; bl. 304). Toen de vraag van den Heer C. W. BRUINVIS mij onder de oogen kwam, nam ik, bij gebrek aan andere werken, de Histoire de la Compagnie de Jésus van CRÉTINEAU JOLY in handen, en ik maakte het volgende uittreksel, dat ik eerst voornemens was als antwoord op de bewuste vraag in te zenden. Zie hier het verhaal van C. J. aanmerkelijk verkort:

PETRUS CODDE, Aartsbisschop van Sebaste, door het hof van Rome tot apostolisch vicaris van Holland benoemd, was, even als zijn voorganger JAN VAN NEERCASSEL, Bisschop van Castorie, een warm voorstander van de leer van JANSENIUS en dus, het behoeft schier niet gezegd te worden, een gezworen vijand der Jezuiten. Deze laatsten nu bewerkten, dat de Paus den Aartsbisschop uit zijne betrekking ontsloeg (3 April 1704) en in zijne plaats zekeren THEODORUS COCK benoemde. De Staten-Generaal echter konden aan dit besluit hunne goedkeuring niet hechten; zij begrepen, dat de hulp van CODDE hun van meer nut zou wezen in hunnen oorlog tegen de Jezuiten dan alle mogelijke dwangmiddelen. Dien ten gevolge ontvangt de nieuw benoemde vicaris COCK bevel om het grondgebied der Vereen. Prov. te verlaten en de PP. JAN DE BRUYN, opperste der missie, FRANS VANHIES (sic), JACOBUS CLAESMAN en CAROLUS VANDERBURGH worden gedagvaard om den 27 Maart 1705 voor de Staten te compareren.

Le syndic AKERSLOOT," zegt de schrijver, > leur déclare" que les trèspuissants Seigneurs › des Etats, désirant mettre fin aux divisions » qui existent entre les Catholiques, ont jeté » les yeux sur les Jésuites, et qu'ils les som

« AnteriorContinuar »