Imágenes de página
PDF
ePub

Spaansche Letterkunde.

Heimelijk school verzuimen.

|

[ocr errors]

Don Quixote. Leiden, Leijden of Leyden. JAGER's Archief voor Nederl. Taalkunde, Amst. 1849-1850, worden de volgende, hier alfabetiesch gerangschikte, benamingen van het schoolverzuim óf nader verklaard óf op nieuw medegedeeld.

1. De boekschool zoeken, te Tholen; 2. Scherlookeren (Scharlookeren?); 3. Schoolmatten, te Goirle in Noord-Brabant; 4. Schoolvieren, te Uden; 5. Schoolwachten, te Wijdenes (NoordHolland) en te St. Oedenrode; 6. Schuilen, te Utrecht in de 17de eeuw; 7. Schuilwachten, te Uden.

CHALOEDA.

Spreekwijzen op heimelijk schoolverzuim betrekkelijk. Als oud-Kampenaar kan ik verzekeren, dat Dr. A. DE JAGER omtrent mijne geboorteplaats, wat deze spreekwijs betreft, verkeerd is ingelicht. Om de boschjes loopen zou daar door niemand worden verstaan; even als te Groningen, hoort men er niet anders dan: Voor plat loopen.

J. M.

Spaansche Letterkunde (Nav. II.; bl. 152; III.; bl. 151). Ter beantwoording der gedane vraag geven wij het volgende, getrokken uit: De Globe.Schetsen van Landen en Volken; bijeenverzameld door H. PICARD, 2de Serie, Aflevering I, Amst., J. D. SYBRANDI, 1853, bl. 17."Met het aankoopen van boeken ging het den schrijver (een Engelschman) ook niet veel beter, (dan met de muzykstukken), hetgeen ook niet te verwonderen was, daar de Spaansche boekhandel eerst sinds korten tijd zich vrij bewegen kan. Merkwaardig is in allen gevalle het buitengewone gebrek aan werken van ernstigen aard en van algemeen nut; want alleen ор het dramatische veld hebben zich eene menigte hedendaagsche schrijvers gewaagd. Van de oudere klassische schrijvers wordt de schrijver van den onsterfelijken Don Quixote nog altijd in hooge eere gehouden. Ook Gil Blas, dat geheel Europa als een werk van Fransche herkomst pleegt te beschouwen, wordt door de Spanjaards als een nationaal eigendom ten hoogste geacht, daar men beweert, dat LE SAGE de stof van het beroemde werk uit Spaansche handschriften ontleend heeft. Onder de thans levende schrijvers worden CAMPOMANES, JOVELLANOS en MORATIN,en naast dezen TORENO, LLORENTE, QUINTANA, enz. als de voornaamste genoemd. MARTINEZ DE LA ROSA heeft zich als geschiedschrijver, staatkundige, dichter, tooneelschrijver en criticus met roem bekend gemaakt. De periodieke literatuur is in den laatsten tijd (men merke hier op dat de Engelschman in 1840 en 1841 in Spanje verkeerde) bijzonder toegenomen. Tot in 1835 had men te Madrid slechts 5 Tijdschriften; het eenige staatkundige blad was de Gaceta, dat zich meest tot de binnenlandsche aangelegenheden bepaalde. Het Diario was een blad van advertentiën; bovendien verschenen de Correo Literario y Mercantil, het Boletin de Comercio en eene Revista Española. Sedert is het aantal bladen tot een veertigtal aangegroeid, doch in vergelijking met de Engelsche en Fransche bladen zijn zij niets waard. Onder de beste bladen noemt de schrijver de Constitucion, het Eco del Comercio, den Correo Nacional, den Corresponsal en den Castillano. De Trueno is een Spelling van het woord Leyden (Nav. II.; bl. fabriekblad; op den titel ziet men een vignet, 182; III.; bl. 171). Leijden is glad verkeerd; dat een' goochelaar in Turksche kleeding die het zóó schrijven, verwarren de ij met de y voorstelt; hij laat twee ledige bekers zien, en in Leyden, voor welke schrijfwijze de oudheid roept: En el uno estaba el trono y en el otro la pleit, en die vroeger door den Hoogl. SIEGENconstitucion... ya ven V. V. que no haya nada. BEEK werd voorgestaan. Daar we echter de (in den eenen was de troon, in den anderen de oude ey, waar die in thands nog gebruiklijke constitutie... thans ziet gij, M. II. is er niets woorden zoû voorkomen, door ei vervangen meer in). - Ziehier dan iets, in de hoop dat het hebben, doet men wel met de HH.SIEGENBEEK, M. s. n.dienen kunne. BILDERDIJK, DE JAGER, ALBERDINGK THYM en

J. H. VAN DALE.

Spreekwijzen op heimelijk schoolverzuim betrekkelijk (Nav. II.;bl. 152; III.;bl. 151, 152). Op bl. 103 en 368 tweeden deels van Dr. DE

Verduitscher van » Don Quixote" (Nav. II.; bl. 155; III.; bl. 157). In mijn gevoelen, dat de vertaler van Don Quixote, onder de Letters L. v. B., niemand anders geweest is dan LAMBERTUS VAN DEN BOSCH, misschien beter VAN DEN BOS, word ik bevestigd door de inzage van den bij mij ontvangen Catalogus der Bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leyden, Bijvoegsel over de jaren 1848-1852, waar ik, bl. 125, bij Mr. R. T. GUYOT, Geschenk aan de gelukkige bezitters of lezers der opregte oud Hollandsche vertaling van Cervantes Geschiedenis van Don Quichot, door L.v. B. Gron. 1850, de aanmerking lees: L. v. B. is LAMBERTUS VAN DEN A. J. VAN DER AA. Verduitscher van » Don Quixote". Ik kan THEODORIK stellig verzekeren, dat de vertaler van Don Quixote werkelijk LAMBERT VAN BOSCH of VAN BOS was. Ik heb een exemplaar van het eerste deel, eersten druk, van die vertaling in mijn bezit gehad. Het is, hoe weet ik niet, zoek geraakt. Onder het » Aen den Lezer" staat voluit L. V. BOS, niet L. v. B., drukt.

BOS.

ge

W. J. C. VAN HASSELT.

zoo vele andere taalgeleerden en schrijvers te volgen en te schrijven : Leiden.-Zie: SIEGENBEEK, Taalk.Bedenkingen, bl.64-66 en Voorberigt voor de 4de uitg, van zijne Verh.over de

[ocr errors][merged small]

Jan Rap en zijn maat. · Momboiren. Om een Haverklap. · Spelling, bl. v; DE JAGER, Verscheidenheden, bl. 17-18; ALB. THYM, De Nederd. Spelling, Utrecht, 1847, bl. 89, in verband met zijne Verhandeling over de Bastaartwoorden, bl. 27, 142 en 147; enz. enz.

CHALOEDA.

Spreekwijzen. Jan Rap en zijn maat; Jan Hagel (Nav. II.; bl. 183; III.; bl. 174). Ik geloof niet, dat het eerste gezegde eenen geschiedkundigen oorsprong heeft. TUINMAN, Spreekwoorden, Dl. I, bl. 210, verklaart het aldus: JAN is een algemeene naam, gelijk in Jan Alleman; Rap is rappig, schurft (Lat. rapidus), het wil dus zooveel zeggen, als: Schurfte JAN met zijn' makker. - Jan Hagel is meer gebruikelijk met het voorvoegsel het, en beteekent alsdan het gemeen, het plebs.

SECURUS.

Gebed van Eugenius.·

Kerkklokken. Gebed van Prins Eugenius van Savooien (Nav. I.; bl. 6, 16; II.; bl. 253). Het vers, door LUDOLF te V......... medegedeeld (Nav. II.; bl. 253), komt onder het opschrift: »Gebed van Prins EUGENIUS den Jongere" voor in het Christelijk Kers- en Nieuwjaarsgeschenk en is, volgens de onderteekening, naar het Latijn van de zevende eeuw, in verzen overgebragt door Ds. B. TER HAAR.

Het oorspronkelijk kan dus niet toegeschreven worden aan EUGENIUS van Savooien, die in de 17de en 18de eeuw leefde.

De geleerde vertaler zal den vrager daaromtrent waarschijnlijk beter kunnen inlichten. H. W. K.

Opschriften van Kerkklokken (Bijbl.bl.xxv, xliv, lxii, lxxxv). Op de klok van de kerk te Noord-Laren leest men:

DUM. TRAHOR. AUDITE.

Momboirskamers (Nav. II.; bl. 183; III.; bl. 174, 175). Volgens H. DE GROOT, Inleiding tot de Hollandsche Regtsgeleerdheid, I, Dl. IV, is momboir hetzelfde als voogd, en is het woord d. i. Hoort naar mij als ik word aangetrokken.

verbasterd van het oorspronkelijke mondborg, hetwelk aldus genoemd werd omdat de voogd den onmondigen als verborgt. In het Friesche regt maakte men evenwel onderscheid: men noemde momboirs (mombers, tutores) hen, die opzigt hadden over jongens beneden 14, en meisjes beneden 12 jaren; voogden (curatores) daarentegen, hen die gesteld waren over jonge lieden boven 12 en 14 en beneden 25 jaren. Zie HUBER, Hedendaagse Rechtsgeleerdheid, bl. 63. Het doel van de momboirs- en weeskamers was, meen ik, niet verschillend.

Δ......ς.

Spreekwijzen. Om een Haverklap (Nav. II.; bl. 184; III.; bl. 181). De meening door J. H. VANDALE Voorgestaan (NAV. III.; bl. 181), met verwijzing naar DEJAGER'S Verscheidenheden, bl. 332, wordt door laatstgenoemde prijs gegeven in het tweede Deel van zijn Archief v.d. Nederl. Taalk., Amst.1849-50, bl.101–102, voor eene andere, hem door zeker' vaderlandsch geleerde medegedeelde verklaring der hierboven aangehaalde uitdrukking. Volgends dezen werd haverklap gezegd vooraveklap, en zou daarmede gedoeld worden op den tijd, dien men behoeft om een ave (MARIA) te klappen) of te rammelen”.

Over de over-een-komst, die de aangehaalde spreekwijze, naar deze opvatting, met amerij voor ave MARIA, heeft, raadplege men het hier aangewezen werk zelve.

CHALOTDA.

Spreekwijzen. Om een Haverklap. Dit is waarschijnlijk om een haverkaf, om een nietswaardig iets. Men zie den Hopman Ulrich van den Baron VAN PAFFENRODE.

EEN VERGETENE.

VOCO. VOS. AD. GAUDIA, VITÆ.

Ik roep u tot de vreugden des (eeuwigen)

levens.

De klok te Oude Mirdum heeft tot opschrift:

BI DEN BURROT [?] HEER HEINRICHS TIIEN †
MI MAECTE IN DIE EER MARIEN †
MEN SCREEF DUZEND ACHT EN VYFTIG EN VIER
HONDERT†
STEVEN BUTENDIIK, WIEND [?] AFWONDERT. †

In den toren te Wijkel hingen vroeger twee klokken, doch in het jaar 1838 is de kleine klok, die, bij eene herstelling ven den toren, door de baldadigheid der werklieden, gescheurd is, door het Grietenij-Bestuur weggenomen en verkocht.

[ocr errors]

Op deze moet gestaan hebben:

A. 1729. REGNERUS ANNAEUS LYCLAMA VAN

ME FECIT CYPRIANUS CRANS ENCHUSAE

WYCKEL, GRIETMAN VAN GAASTERLAND: enz. enz. enz.

DODONAEUS PIERIUS HEEMSTRA VANKOLDE, SECRETARIS VAN GAASTERLAND EN KERKVOOGD VAN DEN DORPE WYCKEL.

De groote klok draagt, in oude moeijelijk te ontcyferen Duitsche letters en 2 randschriften bovenaan letterlijk het volgende:

IN TJAAR ONZES HEEREN CIOCCCXXXVIII IN DE EER GOEDS BEN IC GEMAECT EN DES GOEDE

SINTTE GREGORIUS MARIA †.

Ter wederzijden, even beneden het midden, ziet men twee beeldjes, waarschijnlijk afbeeldingen van Bisschoppen.

De klok te Gent, Roelandt geheeten, werd gegoten in 1315, en draagt tot opschrift

ROELANDT, ROELANDT, ALS ICK KLEPPE DAN IS 'T BRANT.

ALS ICK LUYE DAN IST STORM IN VLAENDERLANDT.

|

Van waar de bijnaam „Staart" voor Engelschman. Om oproer had Keizer KAREL V, in 1540, behalve de andere uitgesprokene straffen en brandschattingen, ook die klok veroordeeld om te worden uitgehangen, ten einde haar lot te ondergaan, doch na veel bidden en smeeken verwierf zij genade bij den geduchten Vorst, en werd in hare vorige plaats hersteld. (Bij dragen tot het oude Strafregt in België.)

P. E. VAN DER ZEE. Opschriften van kerkklokken. Toen, in de laatste helft van het jaar 1839, de groote toren te Ootmarsum afgebroken en de twee daarin hangende klokken afgenomen werden, vond men op de grootste van dezen hetvolgende,doch moeielijk te lezen, opschrift in de Latijnsche taal, maar zonder aanduiding van jaargetal: Festa cano pulsu, tactu indico tempus et horas, Flecto genu CHRISTO psalmo; tristem fleo mortem Majorum, nimias flammas mortemque boatu Nuncio terribili nocte [?......

..]

[blocks in formation]

-

Terwijl daar over de gebruikelijke bijnamen, om sommige natiën spottenderwijs aan te duiden, wordt gehandeld, zegt AEMILIUS (de Nederlander) met eenen lach om de pas verhaalde geschiedenis op de lippen: » Had het alleen om de staert te doen geweest, zoo had men 't dien Engelsche waeg-hals konnen vergeven, maar den hals is een kostlycken pand.Yder begon te lagchen, wylse gesaementlyck bemerckten, dat de Heer AEMILIUS Sir EDWARD (Engelschman) hier door wat sogt te quellen: En de Heer LUDWIGH (Duitscher) vraeghde hem, waer van daen het doch moght komen, dat men de Engelsche altyd met staert vexeerde, soo dat oock de kinderen haer somtyds nae-riepen, Engelschman, Staertman?

"Myne lands-lieden, antwoordede Sir EDWARD, hebben desen naem niemand anders te dancken, als den Pauslycken Hooghmoed, die sich van 't begin af geerne in Engeland had willen op den Throon verheffen, doch, als sulcks niet wou gelucken, grove leugenen in plaats van 't Euangelium door de weereld heeft uytgebreyd. Van de voor-veghters der Pauslycke Hoogheyd in Engeland is voor

Sympathetische geneesmiddelen. gegeven, dat de Heylige AUGUSTINUS van Paus GREGORIUS M. na dit koningryk wierd gezonden om aldaer 't Euangelium te prediken. Maer vermits hy over al bespot en qualyck bejegend wierd, dat men oock insonderheyd te Rochester hem met visch-staerten wierp, soo heeft hy God gebeeden, dat voortaan al de kinderen der Engelsche met staerten ter weereld mogten koomen: 't welk dan oock geschiedede; en soo lang deurde, tot datse 't geloof aennaemen. JOH. MAJOR de Gestis Angl. et Scotor. lib. 2. Dat dit een valsche leugen is, blyckt daer uyt, wyl de H. AUGUSTINUS sich noyt in Engeland heeft bevonden; maer wel een Aertsbooswigt en opgeblasene Huychelaer genoemd AUGUSTINUS (die van al d'Engelsche Bisschoppen daer voor verklaerd is geworden) heeft sich omtrent 't jaer 600 nae CHRISTI geboorte derwaerts begeven; niet om 't Euangelium te prediken, want sulcks was al lang te voren geschied, maer om de Pauslycke Insettingen daer in te voeren, en de Bisschoppen aen den Roomschen stoel te verbinden. Doch wyl sulks niet wou aengaen, soo heeft hy, om sig in een sonderlingen roem en roep van heyligheyd te brengen, dese leugen te Romen en ander-wegen verbreyd. JUELL. [JEWELL] C. HARDING. art. 3. Sect. 17 et 24. FRISSCHII Ruh-Stunden, dritter Theil, pag. 650. Maer gy, Heer LUDWIGH, laet my toe, dat ick u een tegen-vraeg doe, waerom werden uwe Landsgenooten de Silesiers Ezelvreeters geheeten? 'k Sou de Heer AEMILIUS wel na de Delfsche Kalfschieters vraegen, doch 't sou te vergeefs zyn, wyl hy, als Utrechts-man, my souden antwoorden, dat de Delvenaars hem niet aangaan enz."

AITZEMA heeft alzoo (Boeck XXXIV, fol. 912, Deel III) met juistheid de volksgebruiken herdacht, welke, hoe oud of verachterd ook, zich altijd weder bij de lage volksklasse, in passende omstandigheden, als vernieuwd doen hooren. Wij hebben aan hem meer zulke geschiedkundige bijzonderheden te danken.

C. KRAMM.

Sympathetische geneesmiddelen(Bijbl.bl.xliv, lxxxv). Sir KENELM DIGBY, de Secretaris van KAREL I, was gedurende het woeden van den Engelschen burgeroorlog verbannen geworden. In eene verhandeling over de genezing door sympathie, te Montpellier, ten aanhooren van eene vergadering van edelluî en geleerden voorgedragen, deed hij verslag van het wonderlijke herstel van den Heer HOWELL, die, terwijl hij pogingen aanwendde om twee zijner vrienden, die aan het vechten waren, te scheiden, eene sneê in zijne hand had gekregen, welke tot het been doorgedrongen was. Men riep den bijstand van Sir KENELM in. „Ik zeide hem": dus gaat hij voort -" dat ik hem gaarne van dienst wilde zijn; maar

Knapp's Liederschatz. — Meekrap. - Doopbekkens te Loosduinen.` andere geheimnissen der Natuur, door N. PAPINIUS en A. KIRCHERUS. Met een Aanhangsel van uitgezochte geneesmiddelen, Vierde druk. Te Amsterdam by NICOLAAS TEN HOORN, Boekverkooper, 1727". H. A. A. te M.

Sympathetische geneesmiddelen. dat, zoo hij toevallig de manier wist, volgens welke ik voornemens was hem te heelen, zonder hem aan te raken of te zien, hij zich welligt aan mijnen geneestrant niet zoude willen onderwerpen, omdat hij dien, mogelijk, óf onvoldoend of bijgeloovig zou rekenen". De lijder antwoordde: »De wondervolle zaken, die velen mij van uwe heelwijze hebben meêgedeeld, doen mij in geenen decle aan hare uitwerking twijfelen; en alles wat ik u te verzoeken heb, is in het Spaansche spreekwoord begrepen - Hagase el milagro y hagalo MAHOMA - Laat het wonder geschieden, al doet MAHOMET het".

"Ik vroeg hem dan om iets, hoedanig ook, waar zijn bloed op was; en dien ten gevolge liet hij terstond zijn kouseband halen, waarmede zijn hand het eerst verbonden was geweest: en, een weinig vitriool in een kom met water oplossende, deed ik den kouseband er in, ondertusschen acht gevende op hetgeen den Heer HOWELL overkwam. Hij sprong plotseling op, alsof hij eene zonderlinge verandering in zich zelf ontwaarde. Ik vroeg hem wat hem scheelde? Wat mij scheelt weet ik niet, maar ik bemerk dat ik geen pijn meer voel; mij dunkt dat eene aangename soort van frischheid, als van een natte koude doek, zich over mijn hand verspreid had, en de ontsteking had weggenomen, die mij vroeger heeft gemarteld". Ik antwoordde: »Wijl gij aldus nu reeds een zoo goed uitwerksel van mijn heelmiddel voelt, raad ik u aan om al uw pleisters weg te gooijen: houd alleen de wond rein en in een gematigden staat tusschen hette en koude". Om kort te gaan, daar was, na dien tijd, geen gevoel meer van pijn; maar binnen vijf of zes dagen waren de wonden gehecht en geheel genezen,

De Koning verkreeg van Sir KENELM de ontdekking van zijn geheim, dat hij beweerde van een Karmelieter monnik in Armenië of Perzië geleerd te hebben. Sketches of Imposture, Deception and Credulity, London, THOMAS TEGG, 1838, pp. 350–352.

EEN KLEPT.

Sympathetische geneesmiddelen. Als bijdrage tot de behandelde stof, komt mij niet onbelangrijk voor de verwijzing naar een werkje in mijn bezit, en dat zelden meer gevonden wordt, betiteld:

» Theatrum Sympatheticum ofte Wondertoneel der Natuurs verborgentheden, behelsende eene uitstekende oratie over het gebruik des poeders de Sypathie [sic], daarin de waarheid zyner werkinge werd ontdekt door KENELMUS DIGBY, Ridder, Grave en Kancelier van Grootbrittagne. Benevens twee waardige vervolgen van veele zeldsame Antipathien en Sympathien. Alsmede hoe dat de dieren, planten, metalen &a. zonder zaad of voortteelinge konnen voortkomen, en waar uit de Sympathien oorspronkelyk zyn: met meer

Knapp's Liederschatz (Bijbl. bl. lxx). Aan B. wordt berigt, dat de titel van het bedoelde werk is: Evangelischer Liederschatz für Kirche, Schule und Haus. Von M. ALBERT KNAPP. Bij mijne opgaven heb ik den eersten druk van het jaar 1837 gebruikt. Er is zeer kort geleden eene "tweede, geheel omgewerkte" uitgave verschenen, waarin vele der vroeger opgenomene liederen zijn weggelaten en daarvoor andere gekozen. Deze nieuwe uitgave bevat 3067 geestelijke liederen en kost ƒ 4 of 2 Rthlr. 15 Ngr. K. S.

Meekrap (Bijbl. bl. lxxi). De natuurkundige verdeeling van onzen aardbol stoort zich niet aan de staatkundige. 't Is een zeldzaam toeval, wanneer eene zekere plant juist binnen de grenzen van een zeker rijk, b. v. Perzië of Turkije oorspronkelijk groeit. Dit toeval heeft niet bij de Meekrap plaats. De oudste Botanici (CLUSIUS enz.) noemen Italië en Griekenland haar vaderland; SWEET, in de Hortus Londinensis, zegt, dat zij in 1583 uit zuidelijk Europa is ingevoerd; KOCH, (Synopsis. Flor. Germ.) laat haar in den Levant in het wild groeijen. Hieruit blijkt, dat de streek, waar de Meekrap oorspronkelijk voorkomt, zich over Klein-Azië, Turkije en zuidelijk Europa uitstrekt.

PARADISI.

Volksbijgeloof. Doopbekkens te Loosduinen (Bijbl. bl. lxxi); De Gordel van St. Margriet te Parijs. »Vele Vrouwen die te Loosduinen de Beckens komen sien [welke bij den doop der 365 kinderen van de Gravin van Hennenberg zouden gebezigd zijn], die boven de Taefereel staen ende van haer niet kunnen bereyckt werden, werpen haere Handschoen of Neusdoeck daer nae toe ende hebben opinie dat zy sullen vruchtbaer zyn so die aen de beckens geraeckt hebben, gelyck ick wel eer te Parys heb ghesien dat op St. Margrieten dagh vrouwen en meysjes met menighte quaemen in de Kercke daer de Priester den riem van die H. Vrouwe haer om het lyf sloegh om vruchtbaer te zyn dat een hoope offer-geld dien dagh opbragt". J. WESTERBAEN'S Ockenburgh, bl. 19 in de noot.

Het boek Hajezira(Bijbl.bl.lxxii). Bij het afschrijven mijner bijdrage over den Sefer haJ'zira ontsnapte mij de volgende belangrijke aanteekening van Dr. E. CARMOLY, voorkomende op p. 300 en 301 van zijne Itinéraires de la Terre Sainte, Bruxelles 1847. 't Zij

Het boek Hajezira. - C. Urchinus. - Plokpenning. mij vergund die hier ter aanvulling mede te deelen :

» Dans la note 1 de cet Itinéraire" (Les Chemins de Jérusalem, par ISHAK CHELO, en 1334) » nous avons rapporté l'opinion de M. FRANCK au sujet du Sefer Ietzirah ou Livre de la Création. Dans un ancien manuscrit de cet ouvrage qui se conserve à la Bibliothèque royale de Paris, on lit à la fin:

[ocr errors]

[blocks in formation]

דין ספר אותיות ואברהם אבינו דמתקרי

Woording diene het volgende: PoILITYK, De | לחכמתיה והדין דמתקרי סוד העיבור שכל

(*). 13 ubn obiya "Ce titre de Halakhot Ietsirah, se trouve cité dans le Talmud (traité Sanhedrin, page 67 verso), aussi bien que celui de Sefer Ietsirah (même traité, page 65 verso); mais les noms d'Otiot d'Abraham ou de Sod ha-Ibur, attribués ici à ce livre, ne se rencontrent, que nous sachions, nulle part ailleurs. Quoi qu'il en soit, il est difficile de croire, avec le professeur de Paris" (FRANCK) » que l'ouvrage que nous possédons aujourd'hui sous le nom de Livre de la Création, soit le même que celui cité par le Talmud; il est plus probable qu'il appartient au huitième siècle, époque où le langage scientifique dans lequel ce livre est rédigé et les termes techniques qui y sont employés, ont commencé à se répandre parmi les juifs sous les Arabes”.

CHALOEDA,

Carolus Urchinus (Bijbl. bl. lxxiii). CAROLUS URCHINUS of URCHUNUS wordt op het Naamregister van SOERMANS genoemd CAROLUS URSINUS. Hij kwam ten jare 1655 te Hellevoetsluis, en overleed in 1666. V. D. N.

Plokpenning (Nav. I.; bl. 56, 85, 166, 201, 327). DE NALEZER vraagt op bl. 166, 1ste Jaarg. of dit niet zou moeten zijn blokpenning? Dit vermoeden heeft m. i. wel eenigen grond. Althans hier in het Overmaassche, misschien ook elders, spreekt men van bloken, blooken? (blookte, geblookt) = het schatten der waarde van te veld staand gewas tegen tiend' verpachting enz. Hij nu, die bij openbare verkooping de plokpenning (het strijkgeld) trekt, wat heeft die anders gedaan, dan de waarde bepalen, door het publiek aan een pand of voorwerp gehecht?

A. t. P.

[blocks in formation]

Spreekwoorden. Ik heb een appeltje met u te schillen (Nav. I.; bl. 92, 121). Ter beantRomeynen begonnen haar maaltyden met eyeren en eindigden ze met appelen: die luiden deden dat niet alleen om haar mage, maar om wat soets af te beelden, daar dat spreekwoord by de Latinisten noch van in gebruik is, ab ovo. Door het ey beduiden zy, dat de maaltyden moesten beginnen in effene, gladde, en reine vriendschap, waarin de eene gast de andere zoo gelyk moest zyn als het eene ey het andere is; de appelen beelden af, dat men ook in een soet en sacht gemoet met den anderen van tafel most opstaan: Hierom moeten wij noch met den anderen een appeltje schillen, niet op zyn quaat Christens, maar op zyn goed Romeins. SCHIPPER. Gelieft myn Heer, dat wy God danken?"

(Nuttige Tydkorter voor reizende en andere Luiden, voorgesteld in een tzamenspraak, op d'Reize van een Polityk, een Theologant, en een Schipper. Rott. JOANNES NÆRANUS, 1663.)

G. P. ROOS,

Terschelling (Nav. I.; bl.186,239, 269,360), Den oorsprong van den naam zoude Terschelling, volgens J. H. VAN DALE (I.; bl. 239), ontleenen van het Schil en de Schilbanken, aldaar aanwezig, bij de Friezen het Schielge geheeten. - J. S. S. (I.; bl. 269) wil dit niet gelooven, en schrijft: dat de Friezen altijd Terschelling zeggen (dit is waar) en wil die uitspraak in den zuidhoek van Friesland omstreeks Hindelopen zoeken (dat is verkeerd); maar zwijgt over den oorsprong. - J. H. VAN DALE (bl. 360) beroept zich op HALMA. A. C. (bl. 360) zegt, dat hij niet weet, dat de Friezen het Schielge bestempelen, maar wel, dat het door zijne westelijke bewoners Schielinge en door de meer oostelijke Schielje wordt genoemd. Ik heb mede die benamingen bij mijn verblijf op dat eiland, toen ik onderzoek naar hunne taal deed, uit de monden van de bewoners gehoord; maar A. C. heeft er niet op gelet, dat Schielje eene verzachte uitspraak van Schielge is en dat beide verkortingen van Schilinge, of: Schillinge (nu: Schelling), zijn.

Op de beide uiteinden van dit eiland wordt het oud-friesch gesproken; in den oosthoek vrij zuiver en weinig met het hollandsch vermengd; in den westhoek daarentegen is er, door het grootere verkeer met vreemden, meer

16

« AnteriorContinuar »