Imágenes de página
PDF
ePub

Brief van Boreel aan Borellus. — De familie Snethlage. —'t Haagsche wapen.

ter zouden bloeien. NAPOLEON zal wel den tijd niet hebben gehad om te vragen wat er achter dat groen en dat vers verscholen was.

v. GR.

Brief van Boreel aan Borellus over de Verrekijkers; Gedenksteen voor Zacharias Janse te Vlissingen (Nav. I.; bl. 379). Daar deze vraag, zoo als teregt door ..ELSEVIER (II.; bl. 293) is opgemerkt, het litterarische geschil over de uitvinding der verrekijkers in het geheugen heeft teruggeroepen, zoo acht ik het toch niet ondienstig op te merken, dat het Collegie van Kerkvoogden der Hervormde Gemeente (bij het wegbreken van eenige kleine huisjes) door het plaatsen van eenen steen in een der zijmuren van de nieuwe kerk aldaar, met de volgende inscriptie :

TEGEN DEZEN MUUR STOND HET HUIS

VAN

ZACHARIAS JANSE,

UITVINDER DER VERREKIJKERS.
IN DEN JARE MDXC

zich ook aan de zijde dergenen heeft geplaatst, die het pleit ten voordeele van onzen landgenoot hebben beslist, door op die wijze 's mans naam te vereeuwigen.

LUDOLPH, te Vlissingen.

De familie Snethlage (Nav. I.; bl. 379; II.; bl. 294); Naamregister der Predikanten (Nav. II,; bl. 349). Bij het nazien van een groot aantal Naamregisters der Predikanten, mij sedert mijne vraag, in DE NAVORSCHER II.; bl. 349, van de Bibliotheek der Leydsche Hoogeschool geworden, trof ik verscheidene SNETHLAGE'S aan, die ik voor uwen vrager, als ze hem nog kunnen van nut zijn, laat volgen, als: RUDOLPHUS SNETHLAGE, Deventer 1683, Emer. 1726.

[blocks in formation]

NICOLAUS JOH. SNETHILAGE, ALB. fil., JOH. nep. 1797. Bozum (in Friesland) 1799. JOHANNES SNETHLAGE, WILH. fil. JOH. nep. 1782, Leer (in Oostfriesland) 1796.

FREDERICUS SNETHLAGE, WILH. fil., JOH. nep., WILH. pronep., JOH. fr. Ditsum (in Oostfriesland), 1804.

Wij teekenden deze namen slechts terloops aan, en houden ons verzekerd, dat, als uw belanghebbende bij die Predikanten-rijke familie, bovengemeld Naamregister der Predikanten aandachtig wil nazien, ZEd. bijna geen jaargang zal opslaan, waarin niet een of meer SNETHLAGE's onder de Nederlandsche Predikanten voorkomen; zij wedijveren bijna met de DU BOIS.

WILHELMUS SNEETLAGE, Westerbork, Cl. Emmen, Emer. 1682. en

JOHANNES SNEETLAGE, Westerbork, 1718. behooren vermoedelijk ook wel tot hetzelfde geslacht?

Van dat Naamregister raadpleegde ik voor andere bedoelingen, alleen de jaargangen: 1717-1729;1737;1741-1746;1753-1805.

In die allen heb ik SNETHLAGE's aangetroffen, die ik echter te laat ben beginnen op te teekenen; terwijl ik de opgeteekende als passagiers voor den bijwagen (het Bijblad) aanbied, vraag ik hier ten vervolge van mijne vraag, II.; bl. 349: weet iemand mij ook nog de jaargangen 1704-1717; 1730-1736; 1738-1741 en 1747-1753 aan te wijzen of te bezorgen? Dan zou ik dat Naamregister van zijnen oorsprong af (1704) tot en met 1805 onder de oogen gehad hebben. Juist die ontbrekende jaargangen kunnen mij nog van veel nut zijn.

D. BUDDINGH'.

't Haagsche wapen (Nav. I.; bl.380; II. ; bl. 300, 329). Den Haag heeft even als vele steden, en reeds in 1311, tot haar eerste zegel de gewone poort of burg met drie torens gebruikt, en wel tusschen twee boomen, om hare ligging in een bosch.

Maar in het aloude 's Gravenhage vond iets merkwaardigs plaats: er waren namelijk drieerlei inwoners: de edelen en suppoosten, staande onder het Hof van Holland; de ambacht en nering uitoefenenden, staande onder het Geregt, en de bruikers met de bedienden der domeinen, staande onder de Graaflijkheids rekenkamer die elk een afzonderlijk wapen hadden.

Daar er nu van tijd tot tijd zaken voorkwamen, waaromtrent men zich onderling diende te verstaan, kwam er in 1556 eene vereeniging tot stand, Societeit genaamd. En sedert plaatsten de Schepenen of het Geregt op de poort of burg, in plaats der twee buitenste torens, den buitenwaarts gekeerden Hollandschen lecuw en den binnenwaarts gekeerden

[ocr errors]

't Haagsche wapen. — Raadsel. — Testament van de Pinto. — „Spiegel der Jeught". — Lijkstroo. - Volewijk.

grafelijken ooijevaar, vertegenwoordigende op die wijze de drie magten.

Later nam men twee ooijevaars op, of, een voor de poort, en ten laatste, toen ook elders de poorten en burgen met eenvoudiger teekenen werden verwisseld, behield of nam men, voor de stad, den enkelen ooijevaar op goud. Zie Mr. J. DE RIEMER, Beschr. van's Grav. Dl. II., Hoofdst. 33, 34.

In de Wapenkaart van M.. S.. gedrukt bij J. ROBYN, Amst. 1695, door STOOPENDAAL, ziet men den leeuw, meer sierlijk dan juist, contourné of binnenwaarts gekeerd. Dit wapen volgt daar op dat van de Ridderschap: en de enkele ooijevaar staat tusschen Ysselstein en Beverwijk, als die van de laatste, of de voornaamste stad.

A. & A.

[merged small][ocr errors]

[Ireland.] A. & A. [Op welken muur heeft A. & A. dit raadsel gelezen ?]

Testament van den Heer de Pinto (Nav. II.; bl. 2, 331 e. v.). Hier in 't midden latende de overdrevene in 't testament uitgedrukte geldsommen, komt 't mij echter niet onwaarschijnlijk voor, dat hier, zoo als meestal, een gedeelte waarheid is. De DE PINTO, van wien dergelijk testament zoude zijn, schijnt mij toe dezelfde te wezen betrekkelijk wien WAGENAAR in zijne Geschiedenis van Amsterdam, I.; bl. 717 spreekt:

1696. Maar de meeste oproerigen..... nu alleen bedacht op steelen en rooven, streefden van daar, naar 't Huis van den Joodschen Heere DE PINTO, in 't gemeen den ryken Jood genaamd, op de St. Antonis-Breestraat" enz. J. G. D. S.

› Spiegel der Jeught” (Nav. II. ; bl. 22, 341). De Heer C. KRAMM vraagt naar den oorspronkelijken druk van dit werk, en zegt tevens een exemplaar van den 2den druk (1615) te bezitten, afkomstig van J. KONING; het zal hem dan ook niet onbekend zijn dat, in den Catalogus van die Bibliotheek, bl. 175, No. 266 in 8°. voorkomen twee exemplaren, waarvan, volgens de opgave aldaar, één de eerste druk was, doch beiden van 1615; met dat al ziet men in den Catalogus van G. J. DE SERVAIS, Mal. 1808, pag. 133, No. 3166, eene uitgave vermeld van Amsterdam, 1614, in 8°.

De meening door den Heer.. ELSEVIER als de zijne opgegeven, betreffende het verband tusschen alle de genoemde schriften, als Morgenwecker, Spiegel der Jeught en Oorsprong ende Voortgang der Nederl. beroerten, is zeer aannemelijk, zoo zelfs, dat, mijns bedunkens, de oplossing der opzettelijke weglating van des opstellers naam, in de éérste uitgave van het laatstgenoemde werk, ten jare 1616, in zijn veelvuldig afschrijven moet gezocht worden. V. D. N.

> Spiegel der Jeught". Het is niet te verwonderen dat dit werkje zoo dikwerf is herdrukt. Het was een schoolboekje en bleef als zoodanig in zwang, totdat het werd vervangen door de Fransche Tirannie, hetwelk in mijne kindschheid nog op verscheidene scholen als leesboek werd gebruikt. Ik heb van de Spiegel der Jeught, behalve den 2den druk van 1615, voor mij: » de Sestiende druk... Tot Zaerdam, voor HENDRICK JACOBSZ. SOET, Boeckverkooper in de Pars, Anno 1648". » Ghedruckt 't Alckmaer. by SYMON CORNELISZ. BREKGEEST, in de Langestraet, in de Vinder van de Druckkonst". C. & A.

Stroo, het kenmerk van een sterfhuis (Nav.II.; bl. 24, 371–373). Op bl. 372 brengt E.A.P. eene Alkmaarsche uitdrukking te berde, nl.

wij hebben hem gestrooid" voor: hij is overleden. Ik heb dit nooit gehoord; het zal evenwel moeten beteekenen dat men het bed heeft weggenomen, en de doode alsdan op het zich daaronder bevindende (bij de mindere klasse en ten platten lande algemeen gebruikelijke) stroo ligt. LE FRANCQ VAN BERKHEY (Nat. Hist. van Holl. III,; bl. 1836 en volg.) zegt dat men de lijken in Braband, en, blijkens oude afbeeldingen (*), ook in Holland, op eene rolmat plagt te leggen. Hij voegt er bij dat, tot voorkoming van het te spoedig begraven, op vele plaatsen, de tijd van het op stroo liggen bepaald was; te Leyden op minstens 12 uren.

Men ziet dus dat het stroo eertijds bij sterfgevallen eene groote rol speelde, en daarom kan het wel tot een uiterlijk teeken van rouw zijn aangenomen.

C. W. BRUINVIS.

[blocks in formation]

Logementen der Steden te's Hage. — Ligtekooi. — „Pictorum celebrium Effigies". - Papier uit linnen.

ning te Amsterdam, ald. bij JOH. VAN DER HEY en Zoon, 1828, bl. 91, 92; ontleenen wij hieromtrent nog het volgende:

"Het ten toon hangen of stellen van de lijken der geexecuteerden of op eene andere wijze om het leven gebragte misdadigers vond zeer dikwijls plaats. Zoo werden onder anderen, op den 11den Mei 1535, de lijken van acht en twintig gesneuvelde Herdoopers aan de Volewijk bij de beenen aan de galg aldaar gehangen (WAGENAAR, Amsterdam, 1ste St., bl. 244 en anderen). Na het jaar 1578 schijnt men de Volewijk meer algemeen tot deze soort van straf te hebben gebruikt. De lijken der ter dood gebragte misdadigers werden aldaar, het zij aan den hals of aan de beenen aan de aldaar gebouwde galg gehangen, of wel geheel of gedeeltelijk op een rad of in eene mik geplaatst, nu en dan met bijvoeging van het een of ander teeken van de gepleegde misdaad (Just. Boek, f. 44, op het jaar 1645. Ibid.. fo. 18, op het jaar 1696)."

Dat eene veroordeelde plek als deze, waar zooveel ten toon gestelde lijken gevonden werden, tot eene wijk van allerlei onrein gevogelte moest worden, is ligt verklaarbaar.]

Logementen der Stemhebbende Steden te's Gravenhage (Nav. II.; bl. 94). In de opgave der Logementen is eene misstelling voor zoo ver Alkmaar betreft. Onze afgevaardigden huisvestten niet in dat der Vijf Steden, maar in dat der Twee Steden, in den Practizijnshoek, waar de in steen gehouwen wapens van Alkmaar en Enkhuizen boven de deur prijkten. Den 24sten Februarij 1800 is het voor f 9000 verkocht.

C. W. BRUINVIS.

[blocks in formation]

» Pictorum aliquot celebrium Effigies" (Nav. II.; bl. 101). Het schijnt mij toe dat V.D.W. het door hem opgegeven werk niet kent, en, uithoofde van de groote zeldzaamheid der exemplaren, acht ik het niet onbelangrijk daarvan eene nadere opgave te doen, te meer wijl die van FOPPENS niet volkomen overeenstemt, wat het titelblad betreft, met een bijzonder fraai exemplaar, vroeger het eigendom der Confrerye te 's Hage, en aan deze geschonken door HENRICK RAVE den 5den Sept. 1671. Op den titel van dat exemplaar zijn de woorden Antverp: sub intersignio," etc. niet te zien, maar daarvoor staat Antverpiae apud viduam HIERONYMI COCK 1572; de opdragt door Ds. LAMPSONIUS aan HIERONYMUS COQUUS Antverp. Pictori, etc. is in dichtmaat en uit 30 regels bestaande; onder ieder portret leest men almede eenige Latijnsche dichtregelen, en zijn de namen der 23 schilders aangeteekend, als volgt:

1. HUBERTUS AB EYCK JOANNIS Frater;
2. JOANNES AB EYCK;

3. HIERONYMUS BOSCHIUS;
4. ROGERUS Bruxellensis;
5. THEODORUS Harlemius;
6. BERNARDUS Bruillensis;
7. JOANNES MABUSIUS;
8. JOACHIMUS Dionatensis;
9. QUINTINUS MESIUS;
10. LUCAS Leidanus;
11. JOANNES HOLLANDUS ;
12. JUSTUS Clivensis;

13. MATTHIAS COCUS Antverpian. HIERONYMI Frater;

14. HENRICUS BLESIUS Bovinas ;
15. JOANNES MAIUS;

16. PETRUS COECKE Alostanus;
17. JOANNES SCORELLUS Batavus;
18. LAMBERTUS LOMBARDUS, Leodiensis;
19. PETRUS BRUEGEL;

20. GUILIELMUS CAIUS Bredanus ;
21. LUCAS GASSELUS Helmontanus;

22. FRANCISCUS FLORUS Antverpianus ; 23. HIERONYMUS COCUS Antverpianus, wijzende met zijnen vinger op een doodshoofd dat voor hem ligt, en waarschijnlijk op zijn overlijden zinspeelt. V. D. N.

Papier uit linnen (Nav. I.; bl. 320; II.; bl. 200, 201). In het uitnemend prachtwerk Le Moyen âge et la Renaissance, in quarto gedrukt te Parijs, 1849, 2de deel, vindt men door J. J. CHAMPOLLION FIGEAC opgegeven in zijn stuk over de Manuscripten:

» On fait remonter au douzième siècle le premier usage du papier de chiffe. On connait des régistres de notaire du 13° siècle; mais on a trouvé une lettre du Sire DE JOINVILLE à LOUIS le Hutin écrite sur papier de chiffe et c'est là le plus ancien exemple de ce papier occidental.'

1

Papier uit linnen. - Het getal 666. — De bijnaam „Staart" voor Engelschman. In hetzelfde werk zegt GABRIEL PEIGNOT, over het perkament en het papier handelende, nadat hij vooraf betoogd heeft hoe moeijelijk het is, met eenige zekerheid op te geven, wanneer de uitvinding van het linnenpapier heeft plaats gevonden, het volgende:

» PIERRE le Vénérable abbé de Cluny, qui vivait au milieu du 12° siècle, s'exprime ainsi dans son Traité contre les Juifs." » Sed cujusmodi librum? Si talem, quales quotidie in usu legendi habemus, utique ex pellibus arietum, hircorum vel vitulorum, sive ex biblis vel juncis orientalium paludum, aut certe ex rasuris veterum pannorum, seu ex qualibet alia forte viliore materia compactos.'

[ocr errors]

Ces mots ex rasuris veterum pannorum peuvent-ils signifier autre chose que du papier de chiffes, celui qui est fait de vieux linges broyés et réduits en pâte viliore materia compactos?

A l'appui de cette autorité irrécusable le Journal étranger du mois de Novembre 1756 a signalé deux anciens documents, écrits sur papier de chiffons, que possédait PESTEL professeur à l'Université de Rinteln et que Î'Université de Gottingue avait examinés, l'un daté de 1239 signé d'ADOLPHE DE SCHAUMBOURG, l'autre daté de 1320 et accompagné de sceaux. Le plus ancien titre sur papier de chiffes que MABILLON ait rencontré est une lettre de JOINVILLE à LOUIS X, qui n'a régné que deux ans de 1314 à 1316."

CORNELIUS.

Papier uit linnen. In een in vele opzigten belangrijk geschrift, getiteld: Essai sur la Typographie, par Mr. AMBROISE FIRMIN DIDOT, extrait du tome XXVI de l'Encyclopédie moderne," wordt op bl. 705 het volgende vermeld:

» Les Arabes fabriquaient en Orient du papier avec du coton et de la soie. Ces substances étant rares en Espagne, ils firent du papier avec le chanvre et le lin. Un traité de paix conclu entre ALPHONSE II, Roi d'Aragon et ALPHONSE IX, Roi de Castille, daté de 1178, existe dans les Archives de Barcelone. Il est écrit sur papier” (*).

Op bl. 729 leest men in noot 4: » L'invention du papier fait avec les chiffons et son emploi plus en plus fréquent dut contribuer surtout à l'abandon de cette fête, dont le but principal pour les maîtres et les écoliers était d'y faire leur approvisionnement de parchemin." Zou dat feest, wel is waar op eenen anderen dag gevierd, niet in verband staan met Koppermaandag?

Verder wordt te dier plaatse gezegd: »Il paraît que ce fut à la Mecque vers la fin du

(*) Er wordt niet vermeld, dat het oorspronkelijke stuk in 1178 op papier is geschreven; zoodat men er naderhand wel een afschrift van genomen kun hebben op papier.

huitième siècle que fut inventé le papier de co-
ton, charta bombycina, cuttenea où damascena :
l'usage s'en repandit promptement en Orient
et en Egypte. Au douzième siècle EUSTATHE,
dans son Commentaire sur l'Odyssée, dit » » que
l'art de faire du papyrus n'était plus prati-
qué."" En France, PIERRE le Vénérable, évè-
que de Cluny, dit dans son Traité contre les Suis-
ses (?) en 1122: » Les livres que nous lisons
tous les jours sont faits de peau de mouton, de
bouc ou de veau, de papyrus ou de chiffon"
(exra suris veterum pannorum). Biblioth. Clu-
niae col. 1670 A.

[ocr errors]

En 1189 RAYMOND GUILLAUME, évèque de Lodève, donne à RAYMOND DE POPIAN plein pouvoir de construire sur l'Héraut un ou plusieurs moulins à papier. Dès la fin du douzième siècle le papier de chiffon devint de plus en plus commun.

[ocr errors]

..ELSEVIER.

Het getal 666; Naam en getal van het Beest (Nav. II.; bl. 335, 336). Onlangs vond ik, onder andere stukken van het jaar 1787, het geheimzinnige cijfer van Openb. XIII: 18, toegepast op Prins WILLEM den Vijfden, Stadhouder der seeven vereenigde Provintien, door de letters a=1, b=2 enz. te stellen..

[ocr errors]

Ik deel dit aan DE NAVORSCHER mede als een blijk tot welke absurditeiten partijgeest leiden kan. p2-9.

Het getal 666; Naam en getal van het Beest. Dr. BENGEL, die in 1740 zijn merkwaardig boek over JOHANNES' Openbaring uitgaf, zegt: Antiquum habet yaλλos xaicap numerum bestiae", dat is: » In de woorden Fransche Keizer ligt, op zijn oud-Grieksch, het getal van het beest opgesloten. Want"-voegt hij er bij» Frankrijk zal nog eenmaal het Keizerschap verkrijgen, al is het ook in de toekomst".

SCIOLUS.

De bijnaam Staart" voor Engelschman (Nav. II.; bl. 313). Ik kan de gevoelens van M. over den ouden bijnaam » Staart" niet deelen ; immers verhaalt POLYDORUS, hoe eenige boozen uit de woorden van Koning HENDRIK II opmaakten, dat hij heimelijk den moord wenschte van THOMAS à BECKET; en deze, algemeen beschouwd als de vijand des Konings, geraakte zoo in verachting en haat dat, toen hij te Stroud kwam, de inwoners, begeerig om den goeden vader op eene gruwelijke wijze te beschimpen, den staart van het paard, waarop hij gezeten was, afsneden, tot hunne eigene voortdurende schande, want, door de beschikking Gods, werden de nakomelingen dezer boosdoeners met staarten, zoo als de wilde dieren, geboren.

› Ex hujusmodi vocibus, fuerunt improbi nonnulli, quibus visa est occulta voluntas regis esse, ut THOMAS e medio tolleretur; qui propterea velut hostis regis habitus, jam tum

De bijnaam „Staart” voor Engelschman.

coepit sic vulgo negligi, contemni ac in odio esse, ut cum venisset aliquando Strodum, qui vicus situs est ad Medveiam flumen, quod flumen Rocestriam alluit, ejus loci accolae cupidi bonum patrem ita despectum ignominia aliqua afficiendi non dubitarint amputare caudam equi quem ille equitaret; seipsos perpetuo probro obligantes: nam postea, nutu Dei, ita accidit, ut omnes ex eo hominum genere, qui id facinus fecissent, nati sint instar brutorum animalium caudati". POLYD. VIRG. Urb. Angl. Hist. fol. 218. ANDREW MARVEL geeft ook denzelfden oorsprong aan:

.....

Never shall CALVIN pardon'd be for sales; Never for BURNET's sake the LAUDERDALES; For BECKET's sake Kent always shall have tales. The Loyal Scot. JOHAN BALE maakt melding, zoowel van de aangehaalde geschiedenis uit POLYDORUS, als van eene andere lezing: JOHAN CAPGRAVE and ALEXANDER of Esseby sayth, that for castynge of fyshe tayles at thys Augustyne, Dorsett Shyre menne hadde tayles ever after. But that POLYDORUS applieth it unto Kentish men at Stroud by Rochester, for cuttinge of THOMAS BECKET'S horses tail. Thus hath England in all other land a perpetuall infamy of tayles by theyr wrytten legendes of lyes, yet can they not well tell where to bestowe them truely." JOHAN BALE, Actes of English Votaries, bl. 37. En verder, bl. 89: The spirituall.. .... in the legendes of their sanctified sorcerers have diffamed the English posterity with tails, as I have shewed afore. That an Englyshman now cannot travayle in an other land, by way of marchandyse or any other honest occupyinge, but it is most contumeliously thrown in his tethe, that al Englyshmen have tailes. That uncomly note and report have the nation gotten, without recover, by these laisy and idle lubbers the Monkes and the Priestes, which could find no matters to advance their canonised gains by, or their saintes .as they call them, but manifest lies and knaveries." JOHAN CAPGRAVE en ALEXANDER van Esseby zeggen dat de mannen van het Graafschap Dorset, omdat zij vischstaarten tegen dezen Augustijner wierpen, altijd naderhand staarten gedragen hebben. POLYDORUS toch zeide hetzelfde van de mannen van Stroud, omdat zij den staart van THOMAS BECKET'S paard hadden afgesneden. Daarom heeft Engeland, door hunne leugensprookjes, in alle andere landen den voortdurenden schimpnaam van Staarten, en toch weten zij niet regt op wie ze naar waarheid toe te passen." De geestelijke...... hebben, in de legende van hunne heilig verklaarde toovenaars, het Engelsche nageslacht met staarten geschandvlekt, zoo als ik te voren heb aangetoond. Nu kan geen Engelschman in een ander land reizen, hetzij voor koop

[ocr errors]
[ocr errors]
[blocks in formation]

handel of eenige andere eerlijke bezigheden, zonder dat hem op de schandelijkste wijze verweten wordt: dat al de Engelschen staarten dragen. Deze leelijke brandmerk en naam heeft de natie, onherroepelijk, door die luije en ledige doodëters, de monniken en priesters, verkregen, die geene andere middelen wisten te vinden om hunne gekanoniseerde winsten of heiligen, zoo als zij ze noemen, te bevorde ren, dan met behulp van openbare leugens en bedriegerijen."

[ocr errors]

TUSCO.

[Men vergelijke hier TUINMAN's uitlegging van ,, 't is een steertman", zoo als die staat opgeteekend in zijne bekende Nederduitsche Spreekwoorden, I., bl. 212.]

Rakker (Nav. II.; bl. 345). Racker, de bijnaam aan den beul in Engeland toegevoegd, is vermoedelijk af te leiden van rack, door welk woord de pijnbank aangeduid wordt. Racker is dus: aanwender van het rack. Zouden welligt onze Rakkers hunnen bijnaam ook daaraan verschuldigd zijn?

W. D. V.

Gouderak (zie Rakker, II.; bl. 345). Wanneer POMPONIUS t. a. p. den naam van dit dorp in eenig verband wil brengen met het woord Rakker, schijnt hij mij toe zich zeer te vergissen, want Gouderak beteekent het rak of rek, dat is: de uitwatering of uitloozing (zie I.; 371) van de Gouwe, aan welke rivier Gouda of ter Gouwe den naam verschuldigd is. Zoo heeft men ook het dorp Lange-rak, het lang, ver uitloopende rak of rek, onderscheiden van Willigen-Lange-rak, waarschijnlijk door de wilgenboomen, die dáár gevonden werden.

[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]

Dat de inwoners van Gouderak vóór het jaar 1598 verpligt waren, bij de openbare teregtstellingen in Gouda den ladder, het rad en de galg op te rigten, gelijk ook t. a. p. gezegd wordt, is mij niet gebleken. Maar wel lees ik in den Nederlandschen Stad- en Dorpbeschrijver van L. VAN OLLEFEN en RS. BAKKER, Vde Deel, dat de Burgers of ingezetenen » van Gouderak verpligt waren, zoo dikwijls als er lijfstraffen wegens de stad geschiedden, bij het schavot met picken te verschijnen en >er wacht te houden, op de boete van drie gulden voor ieder afwezigen. Bij de uitvoe» ring van lijfstraffen in de stad Gouda, wegens het land van Stein of andere plaatsen, » daaronder behoorende, waren zij daartoe » niet gehouden. De oorsprong hiervan zou » zijn, dat er voorheen een burger van Gou» derak, bij zijne teregtstelling voor het regt» huis te Gouda, door zijne medeburgers den » geregte ontweldigd was en in vrijheid ge» steld, waarvoor hun en hunnen nazaten > deze wacht ter straf was opgelegd."

D

D

D

E. A. P.

« AnteriorContinuar »