Imágenes de página
PDF
ePub

priété de la branche aînée, des comtes DE HORNES, Marie de Schoonvorst, dame de Cranendonck, ayant cédé cette terre, en 1460, à Jacques, comte DE HORNES. Le château qui a donné son nom au domaine qu'il devait garantir contre les invasions de peuplades étrangères ou ennemies, était solidement construit au milieu d'une forêt. Abandonné par ses propriétaires, il tomba en ruines; en 1673, les Français en firent sauter les murailles qui restaient debout et semblaient défier le temps. Au dernier siècle on voyait encore un monceau de décombres à l'endroit où ce château avait été élevé.

Dès les temps les plus anciens, la seigneurie d'Eindhoven (1) était

(1) « Eindhoven, gemeenlyk gezegd Eindoven, als de eenige stad van Kempenland aangemerkt, ligt aan den slinker oever der rivier den Dommel, ter plaatse, waar twee andere beken, de Tongelreep en de Gender, met dezelve samenvloeyen, vyf groote uuren gaans, ten zuid-oosten van 's Bosch, die toch ter oorzaake der verre lengte der brabantsche uuren, in 't gemeen doorgaans op zes gerekent worden, en vier uuren zuidwestelyk van Helmond.

« De naam dezer plaats schynt te doelen, 't zy op hoven (lusthoven), 't zy op hoeven (landhoeven), dewyl die beiden woorden, hoven en hoeven, dikwerf onder elkander verwisseld worden; 't laatst zou wel aenneemlykst wezen, in veronderstelling dat die stad van sommige naby elkander gelegen landhoeven, haar begin genomen hebbe, en geeft eenigzinds licht aan deze zaak, dat de naamen van verscheiden der omliggende dorpen, zuidwaard van de stad, desgelyks in dat woord hoven eindigen, als Veldhoven, Mereveldhoven, Bythoven en Westerhoven.

a

By gebrek van naukeurige aanteekeningen weet niemand met zekerheid te zeggen, wanneer en door wien Eindhoven met stads gerechtigheden begunstigd zy geworden. Buiten twyfel zal dit geschied zyn door een' der brabantsche hertogen; maar of dit geschied zy door Hendrik I, dan door deszelfs opvolger Jan I, is twyfelachtig. By aldien, men haare stichting aan den eerstgemelden toeschreef, zou zy reeds van den jare 1232 haaren oorsprong reekenen. Zekere oude noch in wezen zynde brief, die in gemelde jare, aan Eindhoven eene vrye jaarmarkt verleende, heeft veelen in dat verstand gebracht.

« Dat die stad voorheen redelyk wel gesterkt geweest zy naar de wyze dier tyden, is aftenemen uit de menigvuldige belegeringen die zy heeft moeten onderstaan.

« In 1543, werd ze door Maarten van Rossum veroverd en uitgeplunderd. En na dat ze negen jaren later door den brand was vernield geworden, en weder opgebouwd, is zy in 1581 door de staatsche troupen by verrasching ingenomen, by welke gelegenheid de krygsbezetting, uit eene compagnie paarden en drie compagnien voetvolk bestaande, voor 't grootst gedeelte werd neergezabeld. De bevelhebber die op 't slot geweken was, werd door de bedreiging des doods mede tot de overgave van hetzelve gedwongen. Doch die plaats, sedert zy in der staaten handen was, zeer slegt van noodruft voorzien wordende, moest twee maanden daarna, door Haultepenne en den grave van Mansveld berend wordende, zonder veel tegenweer zich overgeven, terwyl Hopman Ter Busch, die daar binnen het gebied gevoerd had, een vryen aftocht voor de bezetting en het geschut bedong.

« Zodra in 't tweede jaar daarna, naamlyk 1583, de hertog van Alençon begon te staan naar 't oppergebied over Brabant, was Eindhoven de eerste plaats aan welke hy zynen toeleg werkstellig maakte. 'T gelukte hem in den nacht, tusschen den 7 en 8 january, die plaats te verraschen door den franschen oversten Bennivet, terwyl 50 spaansche soldaaten die ter plaatse, daar de veste beklommen werd, de wacht hadden, om 't leven raakten. Niet lang daarna, en

annexée à la baronnie de Cranendonck, qui en reçut une importance remarquable.

La terre et baronnie de Gaesbeek, habitée, dans des temps très-recu

noch in 't zelve jaar kwam Eindhoven weder in handen der Spaanschen, hoewel geensinds zo gemakkelyk dan ten eersten maal. De hertog van Parma gebruikte tot het beleg, die twee zelve bevelhebberen die in 1581 die plaats veroverd hadden. Terwyl de oversten Bennivet met 800, zo Franschen en Schotten, dezelve met de grootste kloekmoedigheid drie maanden verdedigde, dan terwyl de marechal de Biron, van Antwerpen was opgetogen, om de stad te ontzetten, drong, vermits al de mondkost verteerd was, de hongersnoot der bezetting hem tot de overgave, die den 23 april met alle krygseer uittrok. Door alle die belegeringen waren ondertusschen de vestingwerken der stad zeer bedorven, terwyl nauwlyks zo veel tyd tusschen de cene en de andere beleegering verliep, als nodig was geweest om ze weder te herstellen, weshalven de Spaanschen het besluit namen om dezelve te slechten. Na welken tyd Eindhoven eene oopen plaats geworden en tot hiertoe gebleven is.

«

Eeniglyk was toen noch staande gebleven het slot van Eindhoven, 't welk echter daarna mede weggeraakt is, zonder dat eenige overblyfselen daarvan, zo min dan, van de stadsvesten thans te zien zyn. In den jare 1629, als prins Frederik-Hendrik met het beleg van 's Bosch onleedig was, had een sterke spaansche party zich in dit slot geworpen, gelyk mede, in 't naby staande klooster der Regulieren, welke den staatschen partygangers veele moejelykheden veroorzaakte. Weshalven de prins 't belang der stad, die onder zyne erflyke domein-goederen behoorde, zich aantrekkende, den oversten Staakenbroek, onder bevel des hertogs van Bouillon, met eenige ruiters en voetvolk derwaard zond, die de bezetting van 't slot terstond tot de overgave dwongen; terwyl die 't klooster hadden ingenomen, hetzelve verlieten, den weg naar Breda inslaande, hoewel zy, door de staatschen nagejaagt, achterhaald en krygsgevangen gemaakt werden.

« Men kan het beloop der walle, met welke de stad omringt is geweest, onderscheidenlyk nagaan, door de gracht die daarom heen loopt, die haar water uit den Dommel, en de andere daar in vloeyende beeken ontfangt; over welke gracht, aan de ingangen, bruggen liggen, doch zonder poorten. Daar uit ziet men dat zy een zeer langwerpig vierkant hebbe uitgemaakt. 'T voornaamste der stad bestaat thans, in eene zeer lange straat, die de Rechte-straat genoemd word, noordelyk en zuidelyk zich uitstrekkende, die dicht met huizen bezet is, waar onder veele nieuw en cierlyk gebouwd zyn. De huizen worden op 300 geschat.

« Omtrent de kerk, die byna in 't midden, aan de westerzyde dezer lange straat, zyn ook eenige dwars en zy straaten, daar men eenige huizen ziet dan de beste huizen en winkels der neeringdoende staan in de Rechte-straat, waar ook de eenige doortogt is der rytuigen, der postery en der karren, die by dagen en by nachten, de waaren uit 's Bosch naar Maastricht, Aken, Luik, naar Limburgerland en elders vervoeren. Ter dezer oorzake vind men binnen Eindhoven veele uitspanningen, die goeden aftrek hebben. De Bosche postery heeft binnen deze plaats haare tweede verwisseling van paarden, in de herberg daar de sterre uitgangt. De inwooneren dezer plaats bestaan veel al van de linnewevereyen.

« De kerk van Eindhoven was in de roomsche tyden aan de H. Katharina toegewyd. De bisschop van Luik, Jan van Beyeren, stichte aldaar een kapittel van negen waareldlyke kanonniken met hunnen deken, en wel op 't verzoek van jonk Willem van Millenberg, die 's tyds heer van Eindhoven en Cranendonk. Dit geschiedde in den jare 1399, toen hy daarover ten eersten deken stelde, zekeren Elias Cole. Daarom worden de prebenden van dit kapittel, sedert de reformatie, noch door den heer dezer plaats begeven, dan nu aan geene anderen, dan lieden van den hervormden godsdienst.

lés, par des membres de la maison ducale de Brabant, entra d'abord, vers 1339, dans la famille de Hornes à la mort de Béatrix de Louvain, dame de Gaesbeek, de Leeuw, d'Herstal, de Baucignies, de Montcornet; cette dame, qui n'avait pas d'enfants, laissa toute sa succession à son cousin Guillaume DE HORNES, fils de Gérard et de Jeanne de Louvain: elle était fille de Jean, dit Tristan, de Louvain, et de Félicité de Luxembourg, et petite-fille de Henri de Louvain, qui octroya, en 1284, aux habitants de la terre de Gaesbeek une ordonnance criminelle sous le nom de Keure, scellée par les échevins de Leeuw, de Lennick, d'Itterbeke, de Bodeghem et de Strythem, et munie de l'approbation de Mathilde, dame d'Aa et de Lennick. Béatrix de Louvain

« Deze kerk is, naar gelang der plaats, taamlyk groot en van een orgel voorzien. Dan de toren is naar evenredigheid van 't benedenste zwaar metzelwerk, zeer laag, en met een stoomp toeloopend dak gedekt, zynde het bovengestel in de voorige beleegeringen weggeschoten. De zandweg, die van 't dorp Best, daar de steenweg ophoud, lynrecht verder gelegd is, heeft zyn uitzicht op dezen toren.

«De gereformeerde gemeente die daar niet zeer talryk is, word door een predikant bediend, die ook in het dorp Stryp, als met deze gemeente gekombineerd, den openbaaren dienst om de vierde week heeft waar te nemen. By vakatuure word aldaar de predikant door kollatie van den heer aangesteld.

« Niet verre van de kerk, staat 't raadhuis dat een oud gebouw is, 't welk wel word onderhouden, en welkers toren van een klokkenspel voorzien is.

« Men vind geene aanteekeningen, wanneer Eindhoven door de hertogen van Brabant als eene heerlykheid is uitgegeven. Men weet echter dat deze heerlykheid alreeds van vroegen tyd vereenigt is geweest met de baronie van Cranendonk in zo verre zy samen bezeten zyn eerst door 't adelyk geslacht van Millenberg, daarna door de graven van Hoorn, toen van Egmond, en door 't huwelyk van prins Willem I met gravinne Anna van Egmond, de erfdochter van grave Maximiliaan van Buuren, tot 't vorstelyk huis van Oranje overgegaan zyn. By de deeling der nalatenschap van koning Willem III, zyn ze aan 't vorstelyk huis van Nassau-Dietz, nu OranjeNassau aanbedeeld. Prins Willem V, erfstadhouder bezit deze heerlykheid als een leen van Brabant, en heeft hoog, laag en middelbaar rechtsgebied. Zyne Hoogheit heeft de aanstelling van drossart en zeven schepenen, welke laatste alle jaren veranderd worden, ook van sekretaris, vorsten en dergelyke bedieningen. De heer heeft daar desgelyks een rentmeester der domeinen en geestelyke goederen die in den omtrek dezer plaats liggen. En dees' bekleed dien zelven post te gelyk, niet alleen in de heerlykheid Woenzel, Stryp en Straathem, maar ook in de baronie van Cranendonk. Voorheen was te Eindhoven ook een rector der latynsche school, dan dit ampt is sedert eenige jaren vakant gebleven.

«

« Ter oorzaken van den sterkten doortocht der koopgoederen, die met karren van en naar 't Bosch worden overgevoerd, heeft men daar een komptoir van konvoyen en licenten, onderhorig aan de admiraliteit op de Maas, 't welk door een ontfanger, kontrolleur en kommies bediend word. Naby Eindhoven ligt het lusthuis 't Paradies genoemd, behoorende aan den heer A. Arpeau, lieutenant-colonel van 't regiment Zwisters van den heer generaal-major May; en een weinig verder van daar, ten zuid-oosten, een ander lusthuis den Burg genoemd; 't welk wel van een klein begrip maar van eene aangenaame gelegenheid is, en met fraaje plantagien vercierd, behoorende thans aan den heer Krommelin.

Bachiene, Vad. Geog., t. iv, p. 591. »

releva, en 1325, du duc de Brabant, la terre de Gaesbeek, dans son propre château, en présence du seigneur de Cuyck, de Roger de Leefdael, d'Arnoud de Diest, du sénéchal Rodolphe Pipenpoy et d'un grand nombre d'autres vassaux du duc et de feudataires de Béatrix. Un événement fatal semble avoir flétri la vie de cette noble et jeune demoiselle; nous sommes autorisés à le conjecturer, parce qu'il résulte d'un acte que « nobles et puissants seigneurs, Thierry de Walcourt, maréchal de Hainaut, Henri de Duffel, Jean de Leefdael, Gérard de Duffel, Walter de Huldenberghe, Jean de Craynhem, Adam d'Ophem, Florent de Malines, Jean de Mulhem et Godefroi de Brecht, chevaliers brabançons, se rendirent en pèlerinage, au monastère de Saint-Gilles, en Provence, pour réparation faite par ledit Thierry de Walcourt, à cause du forfait de la demoiselle de Gaesbeek, auquel pèlerinage il avait été condamné par le comte de Hainaut et le seigneur de Hornes qui s'étaient portés comme médiateurs. » Elle mourut vers 1339 au couvent de Beaumont où elle avait passé ses premières années, auprès de sa mère (1). Ainsi que nous l'avons dit plus haut, son héritage passa à Guillaume, comte DE HORNES, qui intervint dans le procès contre Thierry de Walcourt; il était fils de Gérard, comte DE HORNES, et de Jeanne de Louvain, arrière-petite-fille de Henri Ier, duc de Brabant, et tante de Béatrix. La fille de Guillaume, comte DE HORNES, Jeanne DE HORNES, hérita de la baronnie de Gaesbeek à la mort de son frère Gérard DE HORNES, qui périt à la bataille de Staveren, le 26 septembre 1345, et elle la porta à son mari Gisbert d'Abcoude. Les malheurs de la famille

(1) On lit dans l'Histoire de Valentiennes (Valenciennes, 1844, page 165), par Simon Le Boucq, au chapitre Sépultures et Épitaphes qui se trouvent en l'avant dicte église de Beaumont :

Au costé dextre du chœur de ceste église, soubz une arcure y avoit une sépulture eslevée, et par-dessus la figure d'une religieuse, par bas petits personnages tenant armoiries de sa descente, avecq l'escripture suivante :

Cy-gist dame Félicitas de Luxembourg, sœur maisnée à l'empereur Henry, jadis femme à monsieur Jean de Louvain, seigneur de Gacsbeek et d'Herstal, duquel estant veufve à l'âge de XXII ans, fut religieuse et prieuse céens.

Dans cette escripture, il ne dict l'an ny le jour du trespas de ladite dame; mais par l'obituaire, on remarque qu'elle est morte le 6 octobre, disant de plus qu'elle print l'habit de religion le jour de l'Assomption de la glorieuse Vierge, l'an 1328, et qu'elle ne le quitta jusques à la mort ayant faict du grand bien à ladicte maison.

Au mesme lieu est aussy enterrée Béatrix de Louvain, dame d'Herstal et de Gaesbeek, de la race des ducs de Brabant, fille de Jean de Louvain et de la susdite Félicitas de Luxembourg, niepce de l'empereur Henry, laquelle Béatrix vescut en célibat, et à la mort print l'habit de religion en ce monastère, et y choisit sa sépulture, laissant quatre-vingtz florins de Florence, pour la fondation d'un obit perpétuel, ayant fait de son vivant beaucoup d'autre bien à ladite maison, à laquelle elle portoit grande affection, à cause qu'elle y avoit esté élevée en sa jeunesse.

d'Abcoude, provoqués en partie par l'humeur chevaleresque et aventureuse des descendants de Gisbert, la mirent dans la nécessité de vendre la baronnie et le château de Gaesbeek qu'elle ne pouvait ni ne voulait occuper. Jean DE HORNES, seigneur de Baucignies, qui en fit l'acquisition de Jacques d'Abcoude, releva, le 26 mai 1434, cette terre, un des fiefs les plus considérables du pays. La baronnie de Gaesbeek comprenait tout le territoire entre Hal, Pepinghen, la terre d'Enghien, Meerbeek, Wambeek, Ternath, Capelle-Saint-Ulric, Grand-Bigard, la banlieue de Bruxelles et la mairie de Rhode. Dans cet espace on trouvait seize villages à clocher, savoir Leeuw-Saint-Pierre, Vlesembeek, Berchem-Saint-Laurent, Audenaeken, Elinghen, Gaesbeek, Lennick-Saint-Quentin, Lennick-Saint-Martin, Lombeek-Notre-Dame, Goyck, Pamele, Strythem, Itterbeek, Dilbeek et Beughem ou Bodeghem-Saint-Martin. Le seigneur y avait partout haute, moyenne et basse justice, sauf à Goyck et à Pamele, où la justice appartenait à des seigneurs particuliers qui la tenaient cependant du seigneur de Gaesbeek en arrière-fief. Il jouissait, à Anderlecht, d'une juridiction assez étendue et du droit de patronage, du chef de la seigneurie de Walcourt (1). Du château de Gaesbeek relevaient cent quatre-vingt-seize fiefs

(1) Nous avons rencontré une lettre du chanoine Henrion qui donne des renseignements sur l'histoire du patronage d'Anderlecht; la voici : « Après plusieurs recherches, nous n'avons rien trouvé sur ce Théodore de Walcourt, qui doit avoir été protecteur de notre église vers l'an 1297, et avoir épousé Marguerite de Liedekercke, par laquelle il doit avoir obtenu le patronage d'Anderlecht. Il doit avoir été grand-père de Jean et père de Théodore qui fut tué à la bataille de Staveren, en Frise, l'an 1345. Ce Théodore-ci, père de Jean, épousa Gertrude de Dinslacken, descendue d'Élisabeth, princesse de Brabant, première femme de Thierry, jeune comte de Clèves, sire de Dinslacken. Ils fondèrent l'abbaye du Jardinet, l'an 1332; son fils Werry, sire de Walcourt, épousa Philippine de Trazegnies. Ils vendirent, en 1363, la terre de Walcourt à Marie d'Artois, comtesse de Namur, selon Butkens, dans les Trophées de Brabant, en la généalogie d'Élisabeth de Dinslacken et Wassenberg. De ce Théodore nous trouvons la première collation en copie d'un canonicat à Égide Boxhorn, l'an 1340. Butkens parle beaucoup de ses faits héroïques, en commençant l'an 1333, aux pages 408, 412, 421, 428, 429 et 433, où il parle de sa mort l'an 1345.

<< Ceux-ci laissèrent un fils nommé Jean de Walcourt, maréchal de Hainaut, qui épousa Jeanne d'Agimont ou Aigmont; il conféra un canonicat, l'an 1347, à Galvin Chabrer, item à Goven Chabroc, l'an 1352; il doit être mort vers l'an 1360, car sa veuve, remariée à Jean, seigneur de Petershem, conféra à Jean de Gava un canonicat l'an 1362, qui est l'unique original que nous ayons et dont copie est ci-jointe.

<< Jean de Walcourt laissa des enfants sous la tutèle de Théodore, seigneur de Faverchines, qui, en qualité de tuteur, conféra un canonicat à Égide Koen, la même année 1362, le 8 septembre, dont nous n'avons qu'un simple extrait.

Outre les enfants inconnus de ce Jean, il laissa une fille nommée Marie, qui épousa Guillaume d'Abcoude, seigneur de Duerstede et de Gaesbeck, maréchal de Hainaut; ils conférèrent un cano

« AnteriorContinuar »