Imágenes de página
PDF
ePub
[graphic][merged small][merged small][merged small]
[graphic]

N de Ermitage te St. Petersburg bevindt zich een portret van REMBRANDT, voorstellend een man van middelbaren leeftijd, in den Catalogus genoemd,,Bild eines ältlichen Mannes", geheel geschilderd in den trant der Staalmeesters en met, in den rechter benedenhoek, REMBRANDTS naamteekening en daaronder het jaartal......? 1666, zeggen DE ROEVER en HOFSTEDE DE GROOT. Mijn doel is, aannemelijk te maken, dat dit het portret is

van REMBRANDT's vriend, den dichter JEREMIAS DE DECKER.

Es ist eine alte Geschichte. VOSMAER reeds heeft aan deze identiteit niet getwijfeld: l'Ermitage conserve un Portrait d'homme ágé dans lequel, à l'aide de la gravure représentant le portrait de JEREMIAS DE DECKER, on reconnaît de suite cet ami de REMBRANDT" (REMBRANDT, sa Vie et ses Oeuvres, p. 368, 2e Ed.). De bedoelde gravure staat vóór in de uitgaaf van DE DECKER'S Rijmoeffeningen van 1726, door BROUERIUS VAN NIDEK, met dit onderschrift van den Uitgever: DE DEKKER, die op 't spoor van VONDEL, taelgebreken

Te keer gaet, en in Dicht het schoonste Duitsch leert spreken,

Die slaghpen aen de wiek der ed'le Poëzy

Herleeft in deze print naer REMBRANTS schildery.

Voor wien der Dichteren, voor wien heb hy te zwichten?
Natuur, Verstant en Konst volmaken zijn gedichten.

Dr. HOFSTEDE DE GROOT (Die Urkunden über Rembrandt,bl. 270, No. 222) is van een tegenovergesteld oordeel: „Das Bildniss DE DEKKER'S durch REMBRANDT ist verschollen. Man hat es lange mit Unrecht identifizirt mit dem erst 1666 gemalten Bilde der Eremitage, No. 827 (BODE No. 498)". Waarop grondt Dr. HOFSTEDE DE GROOT dit apodictisch vonnis? Met ter zijde stelling van het getuigenis van BROUERIUS van NIDEK grondt hij het op twee „feiten" die volgens hem niet met elkander te rijmen zijn: 1e Het Petersburgsche portret is geschilderd in 1666, 2e Het portret van DE DECKER daarentegen moet vóór 1660 voltooid zijn (Die Urk. No. 290).

Zijn dit werkelijk feiten, dan heeft Dr. HOFSTEDE DE GROOT natuurlijk gelijk, het Petersburgsche portret moet iemand anders voorstellen, en BROUERIUS VAN NIDEK heeft een willekeurig portret voor dat van DE DECKER doen doorgaan, of, wat we voor de nagedachtenis van dezen ijverigen geschiedvorscher liever aannemen, hij is niet de bedrieger maar de bedrogene.

Laat ons de zaak wat nader onder oogen zien.

De onderstelling dat DE DECKER'S portret reeds vóór 1660 zou geschilderd zijn, berust op een sonnet van een der vrienden uit den kring van REMBRANDT en DE DECKER, H. F. WATERLOOS, voorkomend in de Hollantsche Parnas, een dichtbundel uit het jaar 1660. De titel is:

Aan den wijtberoemden schilder REMBRANT VAN RIJN. Toen zijn Ed. den diepzinnighen Poët JEREMIAS DE DEKKER schilderde.

En dan volgt:

Ay REMBRANT zo ghy ons DE DEKKER af wilt teek'nen,

Zo wilt, eer ghy begint te schilderen, vry reek'nen

Dat ghy een paerel der Poëten maalen zult,

Die met zyn harssenbeelt heel Hollant heeft vervult.

En zo ghy door 't pinseel zyn pen zoekt t' overtref en,

Zo moest ghy uwen geest al vry wat hoogher heffen

Als oft ghy slechte slagh van menschen maalen zouwt, enz.

't Is wel niet onmogelijk maar toch onwaarschijnlijk. dat WATERLOOS dit gelegenheidsgedicht aan den verzamelaar van de ,,Hollantsche Parnas" zou hebben afgestaan als het niet actueel was. We willen dus aannemen dat het gerijmd werd kort voor het verschijnen van genoemden verzenbundel en bijgevolg, dat De DECKER kort vóór het verschijnen der uitgave (1660) voor REMBRANDT model heeft gezeten. Maar volgt daaruit, dat het portret vóór 1660 moet voltooid zijn? Allerminst! Men weet, hoe het dikwijls met het afleveren van portretten gaat. Haast had REMBRANDT niet; het was geen besteld werk; zooals DE DEcker

Maer louterlijk uit gunst,

Uit eenen eed'len trek tot onze Zanggodinnen,

Uit liefde tot de kunst.

Bovendien is het duidelijk, dat WATERLOOS niet van een voltooid maar van een nog te maken schilderij spreekt. De eenige gevolgtrekking dus, welke wij ons veroorloven mogen, is deze, dat REMBRANDT het portret niet te lang na 1660 moet vervaardigd hebben.

Van het Petersburgsch portret bestaat, behalve de anonyme gravure, nog een grisaille-copie van ARNOUT VAN HALEN (AQUILA), behoorend tot het Panpoëticon en berustend in 's Rijks Prentenkabinet te Amsterdam. Is dit schilderstukje aan de aandacht van Dr. HOFSTEDE DE GROOT ontsnapt? Wel gewaagt hij van een „Stich" 1) van A. VAN HALEN en maakt daarbij de juiste opmerking: „Man glaubt kaum, dasz beide (nl. de anonyme gravure en de prent van VAN HALEN) denselben Mann vorstellen sollen".

Daar de Stich" van VAN HALEN (een zwarte-kunstprent) teruggaat op deze grisaille, kunnen we haar bij ons onderzoek veilig uitschakelen. Vergelijken we nu de anonyme gravure en de grisaille met het Petersburgsch schilderij, dan springt het onmiddellijk in het oog, dat de anonyme gravure er zeer dicht bij komt. Zeker was het voor den graveur geen gemakkelijke taak, met lijnen, haaltjes en streekjes, in verkleind formaat, het zacht-treurige weer te geven van die in schaduw wegschuilende oogen, de gevoeligheid van dat peinzende, innemende gelaat. Zoo vertoont ons het plaatje dan ook veeleer een hypochondrischen droogpruimer, een saaien ambachtsbaas, dan een zoowel van geestesvorming als afkomst edelen denker en dichter. Maar dit neemt niet weg, dat we toch geen oogenblik aarzelen, er een copie in te zien van REMBRANDT'S schilderij.

De grisaille van VAN HALEN daarentegen staat hier zoo ver van af, dat we ons moeilijk kunnen voorstellen, dat VAN HALEN het origineele portret voor zich heeft gehad toen hij zijn grijsje schilderde. Daarom achten wij het 't waarschijnlijkst, dat hij gewerkt heeft naar de anonyme gravure, zonder er in te slagen, deze getrouw weer te geven.

Immers, alles is overdreven en vrij opgevat, en het rezultaat werd een jolig Jordaens-type. Eenmaal aangenomen dat VAN HALENS schilderijtje slechts een indirecte copie is (en wij twijfelen niet aan het goed recht dezer onderstelling), heeft het als bewijsstuk geen waarde meer en hebben wij dus alleen te rekenen met de volgende vaste feiten:

1o REMBRANDT heeft in of niet te lang na 1660 zijn vriend JEREMIAS DE DECKER geschilderd.

1) Ik zag deze naast de anonyme gravure in een uitgave van DE DECKERS gedichten van 1726.

2o BROUËRIUS VAN NIDEK, de bezorger der uitgave van 1726 van DE DECKERS gedichten, geeft een gravure naar het Petersburgsche portret en noemt den voorgestelde JEREMIAS DE DECKER.

Het is nu de vraag: Zijn er feiten aan te voeren welke het getuigenis van BROUERIUS VAN NIDEK omverwerpen? Ik zou niet weten, welke. Of is misschien in de dateering een bewijs contra gelegen? Mr. DE ROEVER en Dr. HOFSTEDE DE GROOT zeggen dat het portret met 1666 geteekend is, wat volgens hen kwalijk te rijmen valt met het onder 1o vermelde feit. De echtheid dezer dateering zou moeten onderzocht worden; dat het portret in den catalogus met 1666 vermeld staat, zegt zoo weinig. Hoe gemakkelijk kan een onduidelijk geschilderde o tot een 6 zijn bijgewerkt. De zeer scherpe Braun-foto althans doet twijfel rijzen omtrent de waarde van het laatste cijfer. Doch gesteld, dat het portret werkelijk door REMBRANDT met 1666 gedateerd werd, is dan hiermede bewezen dat het DE DECKERS portret niet kan zijn? Is het zoo onwaarschijnlijk, dat REMBRANDT zijn werk een tijd heeft laten liggen (er zijn immers meer voorbeelden van een dergelijke staking) en ten slotte in 1666 er de laatste hand aan heeft gelegd en het met zijn naamteekening en datum voorzien? Dat DE DECKER in 1666 stierf en met een dankdicht zijn erkentelijkheid betoonde behoeft geen bezwaar te zijn, want zijn overlijden viel eerst in den winter van dat jaar.

Ten slotte, en dit doet voor ons de deur dicht, is de uitdrukking van het gelaat een zoodanige als wij met het oog op het psychische wezen van den dichter wel verwachten moeten. We gelooven den lofrijmer VAN PETERSOM (zie vóór in de uitgave van 1726), wanneer hij zegt dat REMBRANDT zijn vriend geschilderd heeft zóó, dat zijn ziel als uit zijn aanschijn straalt; en 's dichters broeder D. DE DECKER, waar deze getuigt:

Soo ghy DE DECKER noyt en saegt in sijnen tijd,

Siet hem hier afgebeelt met meesterlijcke streken.

JEREMIAS DE DECKER is door het lot niet verwend. Niet alleen in zijn jeugd had hij zijn juk te dragen. In bekrompen omstandigheden worstelend voor een eerlijk bestaan, herhaaldelijk geslagen door het verlies van zijn liefste betrekkingen, had deze kleinzoon van Antwerpsche patriciërs weinig reden om de wereld toe te lachen. Ook deed hij het niet. Ernst is de kenmerkende trek van zijn karakter. Zijn zacht gevoel versombert soms tot weemoed, ja zwaarmoedigheid; een zwaarmoedigheid die zelfs tot doodsverlangen leidt. Hoor slechts hoe hij zijn geboortedag herdenkt:

Sal ick u met gejuych onthalen of met klagen,

O eerste schakel-ring der keten mijner dagen?

[graphic]

Oud-Holland. 1012

JEREMIAS DE DECKER.

Anonyme gravure uit Alle de Rijmoeffeningen van JEREMIAS DE Decker, uitgegeven door M. BROUERIUS VAN NIDEK, Amsterdam, 1726.

« AnteriorContinuar »